• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar

Löwenhardt Foundation

Over de geschiedenis van vier families

  • Home
  • De stichting
  • Kunst
  • Exposities
  • Fotoalbum
  • In druk
  • Contact

John Löwenhardt

Van schilder tot accountant

8 maart 2023 by John Löwenhardt Reageer

Moses, Salli en Jules Löwenhardt; vader, zoon, kleinzoon

Moses was één van de drie zonen van mijn betovergrootvader Salomon Löwenhardt (1792-1864), allen geboren in Oberhemer in het Duitse Sauerland. Ik stam zelf af van Levi, op 7 juli 1840 geboren. Moses was op 10 december 1841 de tweede zoon en Joseph volgde op 28 juli 1843.  

De beperkte bronnen in het Dortmunder stadsarchief leveren wat Moses en zoon Salli betreft een beperkt, ééndimensionaal beeld op: geboortedatum, huwelijk, kinderen, overlijden, beroepsontwikkeling en woonadressen, dat is het wel zo’n beetje. Over Moses’ kleinzoon Julius valt meer te achterhalen, zelfs beeldmateriaal. Het is daarom de moeite waard de drie die leefden tussen 1841 en 1971, een periode van 130 jaar, ‘op een rijtje te zetten’ om te bezien of er misschien een voorzichtige conclusie valt te trekken.

Moses Löwenhardt

In december 1870 trouwde Moses met Sara Goldberg. Het paar kreeg een dochter (Henriëtte, 1873-1926) en drie zonen: Salli (januari 1872), Max (maart 1875) en Paul (1877). Het gezin werd twee maal door ongeluk getroffen. Twee jaar na de geboorte van Paul overleed Max, slechts vier jaar oud. Paul zelf werd niet ouder dan veertien, hij stierf in mei 1891 “na een lang, zwaar ziekbed”. In deze jaren wisselde het gezin regelmatig van woning. 

Moses Löwenhardt was huisschilder, behanger en glaszetter. In 1871 had hij zich met zijn jonge vrouw in Dortmund gevestigd. Daar bouwde Moses langzaam een klein schildersbedrijf met enkele werknemers op.

Moses was lid van de Vrijwillige Burgerbrandweer van de stad. Toen deze in 1888 zijn oprichting herdacht, werd hij geëerd als één van de negen geüniformeerde leden die op dat moment meer dan tien jaren lid waren. Hij was in die jaren bovendien hoornblazer van de brandweer. Wanneer er brand was, blies Moses de signaalhoorn om buurtgenoten te waarschuwen en de andere vrijwilligers te alarmeren dat zij nodig waren voor het bluswerk.

Moses werd 58 jaar oud. Op 4 juli 1900 maakte een arbeidsongeval een einde aan zijn leven. Het ongeluk gebeurde op een bouwplaats aan de Friedensstraße. Moses stond op een steiger en wilde een metselaarsbok aanpakken… maar verloor zijn evenwicht. Hij viel hals-over-kop in de kelder en werd aan zijn hoofd zwaar gewond. De artsen in het ziekenhuis konden niets meer voor hem doen. Zijn vrouw Sara stierf in mei 1908 op 72-jarige leeftijd en ligt begraven op het Ostfriedhof.

Salli, de zoon

Salli groeide op in Dortmund in een gezin van aanvankelijk vier kinderen. Toen hij in 1879 zeven jaar oud was, stierf zijn broertje Max en toen hij in 1891 negentien was, overleed zijn broer Paul. Salli was 28 toen vader Moses overleed. Hij werkte ondertussen bij de spoorwegen en was hulpremmer. Twee jaren later, Salli was ondertussen gepromoveerd tot rangeerder, trouwde hij met Röschen Bönninger. Het paar vestigde zich op het adres Westwall 9. Max, hun eerste zoon, werd in maart 1903 geboren, de tweede zoon, Erich, in april 1904 en Julius, de derde, op 18 januari 1907. In april 1909 werd dochter Helena geboren maar zij stierf al na tien dagen. Salli had het ondertussen geschopt tot treinconducteur. In november 1910 werd nog een zoon geboren.

Salli’s vrouw Röschen overleed op 6 september 1925 in het ziekenhuis, 55 jaar oud. Hij hertrouwde in 1926 met de 41-jarige veehandelaarsdochter Golda Löwenstein, afkomstig uit… Löwendorf. Met haar leefde hij nog tien jaar in de woning aan de Adlerstraße 45. Hij genoot de rang van Hoofdtreinconducteur-buiten-dienst. Salli overleed op 17 januari 1936. Zijn graf is net als dat van zijn eerste vrouw nog te vinden op het Joodse gedeelte van het Hauptfriedhof aan de Rennweg in Dortmund-Wambel.

Julius, kleinzoon

Iedere zomer stuurden Julius’ ouders hun zonen naar Röschen Bönninger’s familie in Hengelo, Gelderland, ruim 110 kilometer ten noordwesten van Dortmund en in Nederland dus. Bertha Philips-Böninger en haar man Philip (“Wijn”) Philips hadden daar een slagerij; eigen kinderen hadden zij niet.

Julius was zeven jaar oud toen begin augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Nederland bleef neutraal, maar de kinderen moesten hals-over-kop terug naar hun ouders in Dortmund. Zij stonden op het punt te vertrekken toen Julius in een appelboom bleek te zijn geklommen… en er uit viel. Hij moest naar het ziekenhuis, en Max en Erich vertrokken zonder hem naar huis.

De drie broers reisden op een gezamenlijk paspoort dat Max en Erich vanzelfsprekend meenamen. Julius zat daardoor na zijn ontslag uit het ziekenhuis vast in Hengelo. Toen hij in januari 1918 zijn elfde verjaardag vierde, woonde hij nog steeds bij tante Bertha en oom Wijn. Zijn naam had hij ondertussen veranderd in Jules.

Een half jaar later was de oorlog eindelijk afgelopen en zijn ouders kwamen uit Dortmund om Julius op te halen. Maar Jules wilde niet, hij wilde in Hengelo blijven. Ook zijn pleegouders wilden graag dat hij bleef, en zijn biologische ouders legden zich daar bij neer. Jules bleef in Nederland. Toen hij in de zomer van 1934 27 jaar was, werd hem het Nederlanderschap toegekend.

Graven van echtpaar Philip, verplaatst naar Zutphen

Bertha was toen al gestorven (1931) en Wijn overleed in 1936, hetzelfde jaar als Jules’ echte vader Salli. Op dat moment was Jules al vier jaar getrouwd met Rosetta Samuel uit Deventer die hij op een feest in Zutphen had ontmoet. Het stel had twee dochters, Betty (1932) en Griete (1935). Jules was in 1936 de enige erfgenaam van pleegouders Bertha en Wijn die graag hadden gezien dat hij de slagerij voortzette. Maar daar had Jules Löwenhardt geen trek in. Hij verkocht de slagerij en verdiende enige tijd de kost als veehandelaar. Ondertussen studeerde hij aan de handelsschool.

1945: het gezin herenigd

Rosetta en Jules voelden weinig affiniteit met het jodendom. De spijswetten, sjabbat en feestdagen namen zij niet in acht, de kinderen werden christelijk opgevoed. Toch moest het hele gezin in 1942 onderduiken. De dochters kwamen ver uit elkaar terecht op verschillende opeenvolgende adressen, uiteindelijk in Wolvega (Griete, 7 jaar in 1942) en Wijlre (Betty, 10), de ouders vonden een ‘duikadres’ in Hengelo, Overijssel.

Jules reed op een motor die tijdens de laatste jaren van de Bezetting in een hooimijt was verborgen. Na de bevrijding in het voorjaar van 1945 kwam de motor goed van pas, Jules was een van de weinigen in Hengelo die over eigen transport beschikte. Hij kon zijn dochters, maar ook anderen ophalen van hun duikadressen. Het gezin-Löwenhardt werd spoedig herenigd; het bleek het enige (van oorsprong) Joodse gezin in Hengelo (Gld.) te zijn dat de Bezetting ongeschonden had overleefd. In september 1948 verhuisde het naar Deventer. Hier had Jules zich ondertussen gevestigd als accountant en belastingadviseur.

Jules Löwenhardt, 1907-1971

Tijdens de bezetting had hij thuis en in onderduik accountancy gestudeerd en ondertussen ook nog documenten vervalst voor het verzet. Kort na de bevrijding was hij geslaagd voor het accountancy examen. Hij werd lid van de in ’46 opgerichte PvdA en voerde binnen die partij actie voor rechtsherstel voor de weinige Joden die de Holocaust hadden overleefd.

In de jaren ’50 was Jules Löwenhardt enige tijd waarnemend voorzitter van de Deventer voetbalclub Go Ahead. In 1971 overleed hij aan de gevolgen van een hartinfarct.

Sociale mobiliteit en emancipatie

De drie opeenvolgende generaties leefden in een tijd waarin Joden in Duitsland althans formeel gelijkgerechtigd waren aan andere Duitsers. Maar het was ook een tijd waarin agressief antisemitisme hun mogelijkheden steeds sterker inperkte. Deze familietak maakt de sociale mobiliteit aanschouwelijk die de mannen door middel van hun beroep voor hun gezinnen bevochten. Zij namen nadrukkelijk afstand van het traditioneel-Joodse vak van veehandelaar-slager.

Moses was als huisschilder-behanger nog een kleine ondernemer, zijn zoon Salli schopte het uiteindelijk tot hoofdconducteur bij de spoorwegen, dat wil zeggen een Joodse werknemer van een Duits staatsbedrijf. (Hij ging kennelijk nét op tijd met pensioen.) Kleinzoon Julius klom nog wat verder op de sociale ladder. Hij brak heel nadrukkelijk met het slagersvak en werd accountant.

Herrenkleidung Siegmund Loewenhardt,
ca. 1925, Dortmund-Hörde

De Moses-tak van de familie was hierin geen uitzondering. Onder de nakomelingen van slager Levi Löwenhardt van wie het beroep bekend is, bevonden zich één veehandelaar (Isidor, 1874-1942) en twee slagers (mijn grootvader Adolf, 1883-1944, en vader Heinz, 1913-1989). Maar ook een winkelier in bedden en beddegoed (Salomon-Georg, 1873-1923), een inkoper van een grootwinkelbedrijf (Max, 1876-1942), een huisschilder net als Moses (Emil, 1879-1943), een eigenaar van een herenmodezaak (Siegmund, 1889-1944), een eigenares van een damesmodezaak in de USA (Johanna, 1885-1972) en een fabrieksarbeider in de USA (Hermann, 1892-1972)


Bron:
W.J.M. Hermans, Adres Kervel-kelder. Schuilplaats voor joden. Hengelo, Gld., 2006
S. Laansma, De joodse gemeente te Hengelo Gelderland. Zutphen, De Walburg Pers, 1978
Klaus Winter, “Moses Löwenhardt und Salli Löwenhardt”, juedische-heimat-dortmund.de/
Onbekende auteur, intervieuw met Betty Löwenhardt, 3 april 1997

Categorie: (Ober)Hemer, Deventer, Dortmund, Hengelo Gld. Tags: Julius Löwenhardt 1907-1971, Moses Löwenhardt, Salli Löwenhardt 1872-1936

Honderdste ‘Johrzeit’ van Salomon Loewenhardt

18 februari 2023 by John Löwenhardt Reageer

De onlangs schoongemaakte grafsteen

Op 18 februari 2023 herdachten we de honderdste ‘Johrzeit’ (Jiddisj voor jaartijd, sterfdag) van mijn oudste oudoom Salomon-Georg Löwenhardt. Hij ligt nu al een eeuw begraven op de Joodse Begraafplaats Weißensee in Berlijn. Zijn ouders Levi Löwenhardt en Pauline Lennhoff waren op 3 september 1872 in Hemer getrouwd, hun eerste kind Salomon werd daar op 26 augustus van het volgende jaar geboren. Er volgden in de loop van twintig jaren nog elf kinderen, drie meisjes en acht jongens. 

Een jaar voor het huwelijk van Levi en Pauline waren de Duitse Joden geëmancipeerd: zij hadden gelijke burgerrechten gekregen met andere Duitsers… officieel althans. Dat was 75 jaren ná de emancipatie van de Joden in Nederland. Bij veel Joodse echtparen resulteerde dit in grote gezinnen. 

Salomon-de-eerstgeborene werd vernoemd naar zijn grootvader (1792-1864). Wanneer en waarom Salomon Junior Georg als tweede naam ging voeren, is onduidelijk, maar het was in ieder geval uiterlijk in 1916. Twee dagen na zijn dertigste verjaardag was hij in Berlijn getrouwd met de 32-jarige Selma Dobriner uit Filehne (nu Wieleń in westelijk Polen).

Selma en Salomon-Georg vestigden zich aan de Kleiststraße 3 in Berlijn-Charlottenburg (nu in Schöneberg) en dreven op dat adres een zaak in bedden en beddegoed, Bettfedernfachgeschäft ‘mit reinigung und elektrischem Betrieb’. Toen begin augustus 1914 de oorlog uitbrak was Salomon veertig jaar, de kinderen waren 4 tot 9 jaar: Edith (5.12.1904); Gerda (30.03.1907); Käthe (7.07.1908) en Heinz (12.07.1910). 

Lees over de houding van de Duitse Joden inzake de oorlog en de lotgevallen van de negen Löwenhardt-broers mijn bijdrage ‘Een krijgshaftig verleden?’

Evenals zijn acht jongere broers meldde Salomon zich. Hij werd naar het front gestuurd. In 1916-17 was hij ‘Landsturmmann’ bij een artillerieregiment in Rusland. Toen de oorlog in 1918 ten einde liep keerde hij met twee verwondingen huiswaarts. 

Salomon stierf vijf jaar later hoogst waarschijnlijk aan de gevolgen van die verwondingen. Zijn jongste broer Hermann emigreerde rond dezelfde tijd naar de Verenigde Staten. Van de resterende zeven broers werden er zes in de jaren 1942-45 door hun landgenoten vermoord, meestal samen met hun gezin. Ook Salomon’s vrouw Selma en zoon Heinz trof dit lot. 

Categorie: (Ober)Hemer, Berlijn Tags: Salomon Löwenhardt

Lina, Ze’ev en Reinier

27 januari 2023 by John Löwenhardt Reageer

Op zoek naar het graf van Lina Kleeblatt-Weinberg, 1873-1943

Lina Kleeblatt-Weinberg

1 augustus 2012. Bijna negenenzestig jaar na haar dood ben ik vandaag de eerste die een steentje legt op de matseiwe (grafsteen) van Lina Weinberg. Op 28 december 1943 stierf ze op zeventigjarige leeftijd in doorgangskamp Westerbork, mogelijk – hopelijk – met haar man Hermann aan haar zijde. Haar zonen Walter en Arthur waren op dat moment al gedeporteerd en dood, maar dat laatste wist ze niet. Slechts de jongste van de drie zonen van Lina en Hermann, Richard (13.07.1906) heeft de oorlog overleefd. Er wordt gezegd dat hij vanuit Luik een aanvraag voor Wiedergutmachung heeft ingediend. Het valt niet uit te sluiten dat hij in Diemen is geweest en het graf van zijn moeder heeft gevonden. Maar waarschijnlijk is het niet.

Mijn relatie met Lina en Hermann – die ik nooit heb gekend – is een verre… maar ook romantische. Hermann Kleeblatt was een broer van mijn overgrootmoeder Hannchen ten Brink-Kleeblatt, in juni 1861 geboren in Lütgeneder, Duitsland, in oktober 1930 begraven op de nieuwe Joodse begraafplaats van Denekamp. Hermann en Lina dreven een kruidenierszaak in de wijk Dortmund-Lindenhorst. Dit voormalige dorp werd grotendeels bevolkt door mijnwerkers, ‘gastarbeiders’ (zoals we ze later noemden) uit Polen en Bohemen.

In of rond 1908 stuurde Hannchen haar oudste dochter Julia naar haar broer en schoonzus in Dortmund om te helpen bij de zorg voor hun kinderen. Julia werd in dat jaar 18 jaar oud, Walter was 7, Arthur 5 en Richard 3 jaar oud. Daar aan de Lindenhorster Straße leerde Julia de jonge slager Adolf Löwenhardt kennen. Julia en Adolf trouwden in 1912 en begonnen een slagerij in het pand naast de winkel van Hermann en Lina. Hun eerste zoon, later mijn vader, werd in augustus 1913 geboren. Kort en goed: zonder de romance tussen de Denekampse ‘Juulchen’ en de knappe, besnorde Adolf was ik er niet geweest.

Het lichaam van Lina werd de dag na haar overlijden in Westerbork gecremeerd. Na de bevrijding is de urn met as overgebracht naar de Joodse begraafplaats bij Diemen. Daar is ze bijgezet in veld U, temidden van rond de vierhonderd in Westerbork gecremeerde Joden. Veld U, rij 14, graf 10.  Kort geleden vond ik de overlijdensakte die in Westerbork was opgemaakt. Over de doodsoorzaak gaf deze geen uitsluitsel.

Via de familie De Leeuw kwam ik bij Lina Kleeblatt. De wens om haar graf te vinden bestond al lang, maar er diende zich geen goede gelegenheid aan om naar Diemen te reizen en een eerste bezoek te brengen aan de uitgestrekte begraafplaats. Die gelegenheid kwam, geheel onverwacht, bij mijn eerste bezoek aan de toen tachtigjarige Ze’ev Bar (Walter Bartfeld) in Amsterdam-Buitenveldert.

Iets over tienen bel ik aan. Het is een fris-zonnige woensdagochtend en ik verheug me op een kopje koffie op Ze’evs balkon. Zijn naam ben ik in afgelopen jaren regelmatig tegengekomen, maar ik heb nooit de moeite genomen hem op te zoeken. Pas onlangs, dankzij mijn zuster, is er een belletje gaan rinkelen. Ze’ev is een van de overlevenden van het ‘Pas-Opkamp’ in de bossen bij Vierhouten, ook wel het Verscholen Dorp genoemd. Mijn grootouders De Leeuw en oom Johan hebben er de dood gevonden. Bij het gedenkteken aan de Tongerenscheweg spreekt Ze’ev ieder jaar op vier mei het kaddiesj uit.

Een forse man met een groot rond hoofd noodt me binnen. Door de ruime flat loodst hij me naar een klein kamertje waar temidden van gonzende computers nog een man zit. Er is nauwelijks plaats voor ons drieën. De andere aanwezige stelt zich voor als Reinier Bobbe – een naam die ik vaker heb gehoord. 

“Van Akevoth?” vraag ik. 
“Ja, ik doe het Stenen Archief, ik heb vele duizenden grafstenen gefotografeerd.” 
Ik ben met stomheid geslagen. Wat een toeval. 

Of toch niet, geen toeval? Zonder veel acht op mij te slaan wisselen Ze’ev en Reinier genealogische gegevens met elkaar uit. Over mijn familie, over de Oldenzaalse Weijls. 
Ze’ev: “Wist je wel dat de Weijls afstammen van een zeer voorname familie uit de Elzas? Bankiers en opperrabbijnen, buitengewoon welgesteld.” 

Hij lacht me bemoedigend toe. Later in het gesprek besef ik hoe groot de emotionele afstand tussen Ze’ev en mij is. Deze sympathieke oude man is nog heel goed bij de pinken en uitgesproken opgewekt. Hij heeft vijfentwintig jaar in Israël gewoond, heeft er een kibboets helpen opzetten, en is in 1976 in Nederland teruggekeerd. 

“Ik heb aan het verblijf in het bos geen tauma overgehouden”, vertelt hij me ongevraagd. Met zijn beide ouders en een van zijn grootmoeders heeft hij de negentien maanden in een ingegraven boshut in het Pas-Opkamp overleefd. Bij de ontdekking op 29 oktober 1944 kwam de lange periode van verblijf in het bos in combinatie met zijn vaders achtergrond als houtvester goed van pas. Hij kon zich ook in het schemerdonker goed oriënteren en voerde zijn gezin weg van het gevaar. Na twee nachten in een hooiberg werd contact gelegd met (Mr. Edouard) von Baumhauer, de grondlegger van het kamp. 

Mr E. H. von Baumhauer

“We waren uitgehongerd”, zegt Ze’ev. 
“En weet je waarmee hij kwam?” 
“Een fles rode wijn en gebraden fazant.”
Dat was kennelijk over van het avondmaal. 
Von Baumhauer was een gegoede advocaat uit Amsterdam.

Na de hooiberg werd een onderduikadres gevonden. Net als andere voormalige bewoners van het Pas-Opkamp ging het gezin Bartfeld met vervalste persoonsbewijzen door voor niet-Joodse evacuees uit de omgeving van Oosterbeek, waar bij Operatie Market Garden een kleine twee maanden tevoren veel huizen verwoest waren. 

Zo kan het dus ook. “Je hebt wel vreselijk veel mazzel gehad,” zeg ik. De oorlog is voor hem geen breuk geweest. Hij stortte zich in de latere jaren veertig in het Joodse verenigingsleven, vertrok naar Israel. Later was hij leraar biologie aan het Maimonides Lyceum in Amsterdam.

Mijn grootouders en oom Johan waren pas twee maanden in het bos toen het kamp werd ontdekt. Anders dan Ze’evs vader konden zij zich kennelijk niet goed oriënteren. Ze slaagden er niet in weg te komen, werden gepakt en vermoord. Het trauma van mijn moeder draag ik met me mee. Jaloezie wil ik het niet noemen: het doet gewoon goed iemand te ontmoeten die… normaal is gebleven. 

Reinier heeft zich tijdens ons gesprek betrekkelijk afzijdig gehouden. Dit is Ze’evs verhaal. Maar op de een of andere manier komt het gesprek op de begraafplaats in Diemen, en Reinier vertelt dat hij ook daar alle grafstenen heeft gefotografeerd. 

“Dan wil je me misschien wel eens helpen de plek te vinden waar de as van Lina Weinerg ligt begraven?” 
Hij aarzelt geen moment: “Ik woon in de buurt, moet straks toch die kant op!” 

Joodse begraafplaats Diemen

Een half uur later parkeert hij zijn auto bij de ingang van de begraafplaats en samen lopen we over het knerpende grind van het pad, langs het metaheirhuisje.

Vak U ligt helemaal achteraan, omringd door een goed onderhouden hek. Ik dwaal tussen de stenen. Ik zie geen patroon dat verraadt waar ik rij 14, graf 10 moet zoeken. Maar ondertussen zie ik dat de overledenen van Westerbork hier een eigen matseiwe hebben – dát  had ik niet verwacht. Een grafsteen op een Joodse begraafplaats voor een gecremeerde, dat is al bijzonder. Maar bovendien: in dit geval zullen er meestal geen nabestaanden zijn geweest om die steen te betalen.

Ik loop terug naar het grindpad om twee steentjes te rapen. Als ik me omkeer zie ik Reinier met een haast nonchalante trots gebaren: “hier!”. Enkele tellen later sta ik voor de grafsteen waarin de naam van Lina gebeiteld staat.

In memoriam
Ze’ev Bar (Walter Bartfeld), 1931-2019
Reinier Bobbe, 1937-2014

Lees over Lina en Hermann Kleebatt ook
de Letter to George en Sternlager

Categorie: Diemen, Westerbork Tags: Lina Kleeblatt, Reinier Bobbe, Walter Bartfeld, Ze'ev Bar

Zoals het Joodse klokje tikt…

16 oktober 2022 by John Löwenhardt Reageer

Toespraak in de Dierense sjoel op Simchat Tora 5783

Simchat Tora, het einde gaat over in het begin. Vanzelfsprekend. Want voor ons Joden is de tijd open. We wachten op de Messias, hij komt, beslist! Maar het kan, het zál wel tot St Juttemis duren, tot de kalveren op het ijs dansen. 

Rabbijn Jonathan Sachs zaliger zei het twee jaren geleden zó in zijn commentaar op Simchat Tora: 

“Het verhaal van de Joden eindigt zonder einde. Het sluit af zonder slot.” 

Mozes mag van de Almachtige, de Altijdbestaande, zijn levenswerk niet ‘afmaken’, voltooien, door zijn volk het beloofde land binnen te voeren. Hij heeft hen Egypte uitgevoerd, dwars door de Rietzee. Hij heeft de stenen tafelen overgebracht van God naar het mokkende volk. Hij heeft het volk een generatie lang door de woestijn gevoerd – maar uiteindelijk mag hij het beloofde land alleen zien vanaf de berg Newo. 

En dan sterft hij, 120 jaar oud, op bevel van de Eeuwige. 

“Nooit meer stond er in Israel een profeet op als Mosjé, met wie de Eeuwige in direkt kontakt omging”, van aangezicht tot aangezicht, fun ponem zu ponem – zo luidt de op twee na laatste zin van Tora.  

Kijken mag, maar aankomen niet. 

Dat gold voor Mozes, de leider, de uitverkorene, de middle-man tussen de Almachtige en het gewone volk. Zélfs deze profeet-zonder-weerga mocht van de Altijdaanwezige zijn werk niet voltooien om vervolgens op zijn lauweren te rusten. 

Voor ons Joden is de tijd niet een rechte lijn, niet een cyclus die leidt tot herstel van het oude en vertrouwde, van begin tot aan een zeker einde. Het jodendom breekt radicaal met de mythische, cyclische tijdsopvatting. In plaats daarvan, aldus Sachs, is tijd de arena van menselijke groei. We kunnen de toekomst niet voorspellen of voorzien omdat ze afhangt van ons eigen handelen. Tijd is voor ons als een spiraal. 

Wanneer Mozes aan God vraagt hoe Hij heet, antwoordt deze: ‘Ik ben wat zal zijn’. Zo is God, in de woorden van  Sachs, ‘de oproep van de toekomst naar het heden, van de bestemming naar ons die nog onderweg zijn’.

Over een jaar is het weer Simchat Tora, maar de wereld waarin zal anders zijn, hopelijk veel of tenminste iets beter. Dat hangt óók van ons eigen handelen af. Als het goed is, zitten we in een opgaande spiraal.

Onze voorvaderen bevinden zich lager in die spiraal en de relatie met hen is misschien wel de centrale as van onze cultuur. Voor mij is die relatie – hervonden relatie – essentieel. Vandaag kijk ik 115 jaren terug in de tijd. 

Herman Weijl, mijn overgrootvader van moeders kant, had op Simchat Tora van het jaar 5668 de kowed chatan beresjiet te zijn in de Oldenzaalse sjoel. Hij mocht de eerste woorden over de schepping van de wereld uitspreken. 

Herman Weijl plaatste mede namens zijn vrouw Jansje een grote advertentie in het landelijke NIW waarin hij het kerkbestuur in koeienletters ‘hartelijk dank’ betuigde. 

Daaronder de zuunige woorden ‘Geen receptie’. Ik denk dat ik mijn eretaak van vanavond niet aan de grote Joodse klok zal hangen – maar mijn dank aan het bestuur is niet minder groot. En mede namens de bruid beloof ik u: straks is er wél een receptie.

NIW 27 september 1907

Jonathan Sachs, ‘Een eind zonder eind’, commentaar bij Simchat Tora 5781, 2020 (10 oktober, 22 Tisjri), vertaald door Channa Kistemaker. Levisson.nl

Categorie: Dieren, Oldenzaal Tags: Herman Weijl

Izaäk de Leeuw Azn.

10 oktober 2022 by John Löwenhardt 11 Reacties

Koosjer slagerij ‘De Concu(r)rent’, Almelo

NIW 6 mei 1904
NIW 6 mei 1904

De eerste verrassing van 2015, met dank aan Delpher.nl. Izaäk de Leeuw Azn. (Abrahams zoon) was vanaf 1904 koosjer slager in de Holtjesstraat te Almelo. Izaäk was in december 1862 als zevende van de elf kinderen van Abraham Marcus de Leeuw (1826-1876) en Betje Fuldauer (1826-1907) in Almelo geboren. Hij trouwde Hermina Zilverberg (1860-1922) uit Enschede en kreeg met haar tussen 1886 en 1904 vijf kinderen. Op het moment van plaatsing van deze advertentie was Hermina vier maanden zwanger: het vijfde kind, Jacob, werd op 7 oktober 1904 geboren en overleed twee dagen later. Arnold, Michael, Iwan en Selma waren op dat moment 18, 17, 10 en 4 jaar oud.

[Lees meer…] overIzaäk de Leeuw Azn.

Categorie: Almelo Tags: Isaac de Leeuw Azn., Selma Hennekes-de Leeuw

Handwerk

11 maart 2022 by John Löwenhardt Reageer

Onderduik. Verstoppen om te overleven. Eén, twee jaar, langer soms. Dag in dag uit, 365 dagen per jaar. Vaak van het ene adres naar het andere, altijd angst om ontdekt te worden. Jarenlang fluisteren, lopen op kousenvoeten, alles om niet gehoord te worden.

Maar hoe dood je de tijd? Hoe kom je de dagen door? Aardappels schillen voor de onderduikgevers, je kunt het niet de hele dag doen. Onze ouders hebben er weinig over verteld.

Mimi en Heinz, verloofd sinds 1938, zaten vanaf de zomer van ’42 tot de bevrijding van Almelo in april ’45 ondergedoken. Een groot deel van deze lange, lange periode van twee-en-half jaar verbleven zij samen in het huis van Anne Ottema, zijn vrouw en dochter aan de Veldkampsweg 10. Zij sliepen tussen het dakbeschot en een zolderkamertje. Anne, textielarbeider, had een grote moestuin. Waarschijnlijk hebben onze ouders in de zomermaanden geholpen met het verwerken van de oogst.

In het familiearchief vonden we de producten van het tijdverdrijf. Heinz hield zich bezig met haken:

Haakwerkjes van Heinz Löwenhardt

Zijn verloofde Mimi de Leeuw werkte aan een samengesteld tafelkleed en borduurde. Het is duidelijk dat ze maar over een paar kleuren kon beschikken:

Borduurwerk van Mimi de Leeuw

Na de oorlog lag dit borduurwerk onder een doorzichtig plastic kleed op de gezinstafel. Het staat in mijn geheugen gegrift.

Categorie: Almelo Tags: Heinz Löwenhardt, Mimi de Leeuw

  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Ga naar pagina 9
  • Ga naar Volgende pagina »

Primaire Sidebar

Search

  • Nederlands
  • English
  • Deutsch

© 2023 | Löwenhardt Foundation