• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar

Löwenhardt Foundation

Over de geschiedenis van vier families

  • Home
  • De stichting
  • Kunst
  • Exposities
  • Fotoalbum
  • In druk
  • Contact

John Löwenhardt

Handwerk

11 maart 2022 by John Löwenhardt Reageer

Onderduik. Verstoppen om te overleven. Eén, twee jaar, langer soms. Dag in dag uit, 365 dagen per jaar. Vaak van het ene adres naar het andere, altijd angst om ontdekt te worden. Jarenlang fluisteren, lopen op kousenvoeten, alles om niet gehoord te worden.

Maar hoe dood je de tijd? Hoe kom je de dagen door? Aardappels schillen voor de onderduikgevers, je kunt het niet de hele dag doen. Onze ouders hebben er weinig over verteld.

Mimi en Heinz, verloofd sinds 1938, zaten vanaf de zomer van ’42 tot de bevrijding van Almelo in april ’45 ondergedoken. Een groot deel van deze lange, lange periode van twee-en-half jaar verbleven zij samen in het huis van Anne Ottema, zijn vrouw en dochter aan de Veldkampsweg 10. Zij sliepen tussen het dakbeschot en een zolderkamertje. Anne, textielarbeider, had een grote moestuin. Waarschijnlijk hebben onze ouders in de zomermaanden geholpen met het verwerken van de oogst.

In het familiearchief vonden we de producten van het tijdverdrijf. Heinz hield zich bezig met haken:

Haakwerkjes van Heinz Löwenhardt

Zijn verloofde Mimi de Leeuw werkte aan een samengesteld tafelkleed en borduurde. Het is duidelijk dat ze maar over een paar kleuren kon beschikken:

Borduurwerk van Mimi de Leeuw

Na de oorlog lag dit borduurwerk onder een doorzichtig plastic kleed op de gezinstafel. Het staat in mijn geheugen gegrift.

Categorie: Almelo Tags: Heinz Löwenhardt, Mimi de Leeuw

Jopie

23 december 2021 by John Löwenhardt Reageer

Eerbetoon aan mijn naamgever Johan de Leeuw

Wat weten we eigenlijk van Jopie? We weten bijna niets. Hij leefde van 23 augustus 1915 tot 29 oktober 1944. Hij was 29 jaar oud toen hij op een zandweg bij Vierhouten door laffe landgenoten werd neergeknald. Samen met zijn ouders had hij enkele maanden ondergedoken gezeten in het ‘Pas Op-kamp’ diep in de bossen. Hij had de pech tot de acht Joden te behoren die het niet was gelukt weg te komen nadat het boskamp was ontdekt. Over zijn dood weten we vrij veel, over zijn leven maar bitter weinig.

Jopie werd hij genoemd, zijn officiële naam was Johan, kleinzoon van koosjer slagers Izaäk de Leeuw Azn. (Almelo, 1862-1941) en Heiman (Herman) Weijl (Oldenzaal, 1855-1940). Ook zijn vader Arnold was slager, maar niet koosjer. Hij was in november 1914 in Oldenzaal getrouwd met de 20-jarige Louisa Weijl, oudste kind van Heiman en zijn vrouw Jansje Poortje. Johan, het eerste kind, werd negen maanden later in Almelo geboren, gevolgd door zijn zusje Hermina (Mimi, moeder van de auteur) in 1917 en broertje Herman in 1919.

Herman, geboren toen Jopie vier jaar oud was, was geboren met een waterhoofd. Hij was het zorgekind van het gezin, bijna twintig jaren lang. Herman overleed in 1939 op de 45e verjaardag van zijn moeder.

met Mimi en Slobian-Bielaja, ca. 1920
met Mimi en Herman, begin jaren ’20
Johan de Leeuw
met Mimi en pijp, eind jaren ’30
1941, familiebijeenkomst. Johan in het midden.
laatst bekende foto, waarschijnlijk 1942

Het gezin De Leeuw had voor de oorlog een tuin aan de Bornschestraat nabij het terrein van voetbalclub Heracles, met daarop enkele kleine opstallen. Op zondagen werd op dit terrein met een fietsenstalling voor bezoekers van Heracles een centje bijverdiend. Foto’s uit die tijd suggereren dat Arnold als hobby honden fokte.

Almelo telde rond 1940 438 joden, ruim één procent van de bevolking. Arnold woonde met zijn gezin aan het begin van de oorlog achter zijn slagerij aan de Schuttenstraat 19. Vanaf 2 mei 1942 moest de jodenster op de kleding worden gedragen. Op 10 september 1942 was het gezin De Leeuw blijkens een opsporingsbericht met de noorderzon vertrokken.

Ondanks vele jaren speurwerk is het me nog steeds niet gelukt de onderduikgeschiedenis van mijn ouders en grootouders volledig helder te krijgen. Vast staat dat Mimi en Heinz op 20 augustus 1942 onderduiken bij Anne Ottema, zijn vrouw Fenneken en hun dochter Grada aan de Veldkampsweg op nummer 10. Voor de onderduik was Jopie daar wekelijks aan huis gekomen om vanuit de slagerij bestellingen te bezorgen.

In een bij de politie gedane aangifte verklaart dochter Mimi na de oorlog dat haar ouders tot 23 augustus 1944 bij de familie Wagenvoort aan de Braakweg 4 te Almelo zaten ondergedoken. Vandaar zijn ze die dag, naar moet worden aangenomen door medewerkers van het verzet, overgebracht naar Nunspeet (Vierhouten). 23 Augustus was Jopie’s verjaardag. Is het daarom dat Mimi zich die dag in 1944 herinnert?

Arnold, Louisa en Johan komen terecht in het ‘Pas-Opkamp‘ voor onderduikersin de bossen bij Vierhouten op de Veluwe. Mogelijk was het de Tusveld-verzetsgroep die voor de overbrenging zorgde. Of Mimi & Heinz van die bestemming wisten, is onbekend.

Tijdverdrijf

De enige nalatenschap van Jopie zijn twee werkstukken die hij tijdens de onderduik heeft gemaakt, ge-figuurzaagd: een bokkenkar en twee boekensteunen. Ik heb de boekensteunen in 2020-21 omgevormd in een kunstwerk ter nagedachtenis van Jopie, getiteld Tijdverdrijf. Het werd in het voorjaar van 2021 getoond in Kunststation Delden in het kader van de expositie Fictieve archeologie in Overijssel.

Jopie’s bokkenkar

Categorie: Almelo, Geen categorie, Vierhouten Tags: Arnold de Leeuw, Herman de Leeuw, Johan de Leeuw, Louisa de Leeuw-Weijl, Mimi de Leeuw

De eerstgeborene

10 juni 2021 by John Löwenhardt Reageer

Foto: Pauline Loewenhardt

Het begon met een foto. Een familiebijeenkomst in de tuin. Een man, drie vrouwen en een meisje met de naam Gerda. Een ongewone foto want in de onderrand heeft iemand de voornamen van de personen geschreven. De datum en locatie zijn ook bekend: 1956, McHenry in Illinois, USA. De namen zijn geschreven door Käthe. 1

Ik wist meteen dat de Johanna achter de tafel in het midden Johanna Loewenhardt was. Ze is zestien maanden na mijn grootvader Adolf in Oberhemer in het Sauerland geboren. Samen hadden ze nog eens tien broers en zussen, de eerstgeborene uit 1873 en de jongste uit het jaar 1892. Jawel, een Duits-Joods middenklasse gezin met twaalf kinderen.

Voor haar 71 jaren zag ’tante Hannie’ er op de foto opmerkelijk jong uit, vond ik. Ze is in augustus 1910 met man en twee jonge zonen uit Duitsland in de USA geïmmigreerd. Ten tijde van de foto was ze al 36 jaren Amerikaans staatsburger. 2 Maar wie waren Arnold, Alice, Gerda en Käthe? Vrienden? Kennissen? Familie? Hun voornamen kwamen me niet bekend voor en waren ook nergens in de Löwenhardt stamboom te vinden.

Facebook

Ik was de intrigerende foto al lang vergeten toen ik op 4 mei 2021 van Facebook een melding kreeg over een bericht van een zekere Tamara Zimmer in Berlijn. Ik had haar naam nog nooit gehoord. Ze reageerde op de post die ik in september 2013 op mijn Facebook pagina had geplaatst, met de foto en de vraag WHO KNOWS THIS FAMILY? The picture was taken in Woodstock Illinois USA. Second from right, sitting, is Johanna Benning-Löwenhardt (1885-1972) with Alfred and Käthe and their daughters Alice and Gerda. But… what was their family name?

Bijna acht jaren lang had de post geen enkele reactie opgeroepen… tot Tamara. De familienaam, schreef ze, was Meyerowitz. Eén woord maar, een naam, en die maakte een wereld van verschil. Mijn zoektocht ging meteen van start en leverde onverwachte resultaten op.

Sebastian

Tamara droeg me over aan haar man Sebastian, en we begonnen een email correspondentie. Hij schreef me dat Käthe Meyerowitz een dochter was van Salomon Löwenhardt en het duurde een tijdje voor ik doorkreeg dat hij niet mijn betovergrootvader Salomon bedoelde, maar diens kleinzoon, mijn in 1873 geboren oudoom Salomon. De eerstgeborene! Later bleek dat Sebastian een achterkleinzoon is van mijn oudoom Salomon. Dat zit zo.

Mijn grootvader Adolf (1883-1944) kwam uit een gezin van twaalf kinderen, drie meisjes (inclusief de Johanna van de foto) en negen jongens. Sinds het begin van mijn onderzoek naar de familiegeschiedenis weet ik over het eerstgeboren kind vrijwel niets. Ergens in de jaren ’50 had mijn vader van de gemeente Hemer in Westfalen afschriften van geboorte-oorkondes ontvangen voor elf van de twaalf kinderen. Nummer één was Isidor Löwenhardt, geboren in december 1874. Ik wist dat er twaalf kinderen waren geweest – waar was de ontbrekende geboorte-oorkonde?

Met hulp van archivaris Thomas van de gemeente Hemer ontdekte ik ruim tien jaar geleden dat in Westfalen de civiele burgerlijke stand pas in 1874 was ingevoerd. Tot op dat moment werden geboortes, ook die van Joodse kinderen, in de christelijke kerkboeken opgetekend. En zo vond ik dat het eerste kind van Pauline en Levi Löwenhardt op 26 augustus 1873 in Oberhemer was geboren, een jongen. Ze hadden hem vernoemd naar zijn grootvader: Salomon. Al die jaren was dit het enige dat ik over hem wist.

Sebastian gaf blijk van grote vrijgevigheid, hij stuurde me scans van drie belangrijke documenten: Salomon’s civiele huwelijksakte, opgeschreven op 28 augustus 1903 in Berlijn; zijn overlijdensakte en de geboorteakte van zijn tweede dochter, Gerda. Later bleek dat deze Gerda Sebastian’s overgrootmoeder was.

Selma Dobriner

Salomon was twee dagen na zijn dertigste verjaardag getrouwd met de 32-jarige Selma Dobriner uit Filehne (nu Wieleń in westelijk Polen). Het paar vestigde zich in Berlijn. Hun eerste kind, dochter Edith, werd in december 1904 in Berlijn-Rixdorf (nu Berlijn-Neukölln) geboren. In de volgende zes jaren kwamen nog twee meisjes en één jongen: Gerda in 1907, Käthe in 1908 en Heinz in 1910. Salomon stond in deze periode te boek als boekhouder en het gezin woonde aan de Kaiserstraße 32a, waarschijnlijk in Berlijn-Mariendorf.

De negen broers in een Duitse krant, 1916/17

Toen Salomon begin augustus 1914 onder de wapenen werd geroepen, waren de kinderen tussen de vier en negen jaar oud. Samen met zijn acht broers behoorde Salomon tot het Joodse gezin met bijna het hoogste aantal frontsoldaten (slechts één Duits-Joods gezin ‘leverde’ in de Eerste Wereldoorlog meer frontsoldaten: 10). De pers berichtte over dit krijgshaftige Joodse gezin en in 1917 toonde de Kaiser moeder Pauline zijn erkentelijkheid met een bedrag van tweehonderd Mark.

De overlijdens akte liet zien dat Salomon op 18 februari 1923 overleed, 49 jaar oud. Zijn weduwe, die de aangifte deed, verklaarde dat hij thuis was gestorven. Zij was op dat moment 52 jaar, de kinderen tussen de 12 en 18.

Bundesarchiv

Dankzij Sebastian Zimmer had ik nu een eerste beeld van het gezin van Salomon Junior. De eerste waar ik achteraan ging was de zoon. In afgelopen jaren was ik namelijk in het Gedenkbuch van het Duitse Bundesarchiv een Heinz Löwenhardt tegengekomen, geboren in 1910. Mijn eigen vader, drie jaren later geboren in Dortmund-Lindenhorst, heette Heinz Löwenhardt. Hij is Duitsland in 1935 ontvlucht en dankzij zijn tijdige vertrek kan ik dit nu schrijven. Nu bleek dus dat de ‘Berlijnse Heinz’ zoon van Salomon Jr. en Selma, en dus een neef van mijn vader was.

Bij zijn dood woonde het gezin van Selma en Salomon in de chique wijk Berlijn-Charlottenburg. Salomon stond te boek als handelaar. Selma bleef op het adres Kleiststraße 3 wonen en is 71 geworden… maar stierf geen natuurlijke dood. Met Heinz en nog 1.032 andere Berlijnse Joden werd ze op 13 januari 1942 naar Riga in Letland gedeporteerd. Op de transportlijst van dit achtste ‘Oosttransport’ vanuit Berlijn werd de 31-jarige Heinz vermeld als ‘arbeider’ en ‘alleenstaand’ en ‘in staat om te werken’. Na een gruwelreis van drie dagen en nachten kwam de trein bij het getto van Riga aan. Van Selma en Heinz is niets meer vernomen.

Heinz was het vierde kind. Over de eerste twee, de dochters Edith (1904) en Gerda (1906-1939) weten we heel weinig, maar des te meer over dochter Käthe, in Berlijn geboren op 7 juli 1908.

Twee dagen voor haar 25e verjaardag trouwde Käthe in Berlijn met de 29-jarige ingenieur Alfred Meyerowitz. Alfred was geboren in een Joods gezin in Gelsenkirchen in het Roergebied. We spreken van juli 1933, enkele maanden nadat de Nazi’s aan de macht waren gekomen. De maand juli was voor dit gezin veelbetekenend: Käthe was in juli jarig, hun trouwdag viel in juli en het eerste kind, een dochter, werd geboren op de dag voor het tweejarige huwelijksjubileum. Ze noemden haar Alice.

Arolsen

De gegevens betreffende het beroep en de burgerlijke status van Heinz vond ik in het archief van Bad Arolsen in Hessen, Duitsland. ‘Arolsen Archief’ is tegenwoordig de naam voor de instelling die meteen na het einde van de oorlog begon als de ITS, de International Tracing Service. De ITS had vele decennia de belangrijke taak vermisten en zogenaamde ‘displaced persons’ op te sporen. Enkele jaren geleden is het zeer omvangrijke archief digitaal ontsloten en op afstand doorzoekbaar gemaakt; het is als zodanig van onschatbaar belang voor onderzoekers zoals ik.

Het Arolsen Archief vormt een onmisbare aanvulling op het Gedenkbuch omdat het veel omvangrijker is, de originele documenten toont en dan niet alleen voor Duitse slachtoffers van het Naziregime, maar voor mensen uit alle Europese landen die getroffen werden.

Het zal u dus niet verbazen dat ik in het zoekvenster van ‘Arolsen’ na ‘Heinz Löwenhardt’ ‘Meyerowitz’ intypte. De foto waar alles mee begonnen was gaf er immers blijk van dat Alfred, Käthe en Alice er in waren geslaagd de Holocaust te overleven… maar waar, en hoe? Iemand had me verteld dat Käthe op haar linker onderarm een kampnummer getatoeëerd had ‘gekregen’, wat er op zou duiden dat zij naar Auschwitz gedeporteerd was geweest. Zou er daarover iets in het Arolsen Archief te vinden zijn?

Niets. Ik vond helemaal niets in die richting; niet voor Käthe en ook niet voor Alfred of Alice. Het Arolsen Archief houdt een aantal documenten betreffende het gezin en de gezinsleden, maar geen van die documenten wijst erop dat de Nazischoften hen te pakken hebben gekregen. Ik vond bijvoorbeeld Alice’s vaccinatiekaart (Impfkarte) die bij haar eerste enting op 25 april 1936 was aangemaakt en die bewees dat ze in 1941 op zesjarige leeftijd in Berlijn voor het eerst naar school ging. Als iemand naar een kamp of getto gedeporteerd was geweest, had ik hier sporen daarvan moeten vinden. Niets van dat al… dus wat was er aan de hand geweest?

Jad Vasjem

Behoorde het gezin-Meyerowitz misschien tot de circa tweeduizend Berlijnse Joden die de hel ‘ondergronds’ hadden overleefd? Ik zou bij Jad Vasjem in Jerusalem kunnen kijken. Het Jad Vasjem Instituut en Museum verzamelt sinds 1953 documenten betreffende de Holocaust en kent de ‘Rechtvaardige onder de volken’ onderscheiding toe aan mensen die Joden hebben gered, meestal door een onderduikplaats te verschaffen. Zou ik hier iets vinden?

En ja – het kostte me maar een paar klikken in twee online databestanden om te ontdekken dat Alice was gered door een katholieke priester, en niet de eerste de beste: de latere kardinaal Joseph Höffner (1906-1987; foto) en zijn zuster Helene. In 2004 had Jad Vasjem hen de onderscheiding toegekend. 3

Höffner was in 1942 een jonge priester in het dorp Kail aan de Moezel toen er een groep uit Berlijn geëvacueerde kinderen aankwam. De kinderen waren naar het platteland gestuurd in het kader van het Kinderlandverschickung programma van de Nazi’s, bedoeld om (niet-Joodse) kinderen buiten de bedreigde steden in veiligheid te brengen. In de Berlijnse groep bevond zich onder de schuilnaam Christa Koch een achtjarig Joods meisje, Esther Meyerowitz. Naar later bleek had een van de zusters van Höffner, Elisabeth, haar in Berlijn de groep ‘arische’ kinderen binnengesmokkeld.

Alleen Höffner wist dat Christa Joods was. Hij ontfermde zich over haar en bracht haar onder bij zijn zus Helene die in Kail de pastorie beheerde – zonder haar te vertellen wie Christa werkelijk was. Toen hij in het voorjaar van 1943 naar Trier werd overgeplaatst vond Höffner de boerenfamilie Heucher in Kail bereid om haar in huis te nemen. Hier overleefde Christa-Esther de verschrikkingen van de Holocaust. In oktober 1945 kreeg Höffner van het bestuur over de Amerikaase militaire zone gedaan dat Esther onder begeleiding naar Berlijn mocht reizen; daar werd ze met haar ouders verenigd.

Kath.net

Maar één ding bleef aan me knagen: was Esther Mayerowitz / Christa Koch uit de database van Jad Vasjem echt wel Alice? Was ik aan het wensdenken, misschien? Ik zou het mis kunnen hebben. Een zoekslag in Google leidde me naar de Duitse katholieke nieuwssite Kath.net die op 7 mei 2004 had bericht over de uitreiking van de Jad Vasjem onderscheidingen. In dit verslag komt de naam Alice voor en het lijkt er op dat ze die naam weer aannam toen Höffner aan de Amerikaanse militaire autoriteiten schreef. Ik vermoed dat toen Elisabeth Höffner haar in Berlijn het Kinderlandverschickung-programma binnensmokkelde, zij die voornaam helemaal verzweeg.

Nach Amerika!

Toen ze in oktober 1945 bij haar ouders terugkwam was Alice tien jaar en trof ze een zusje van één maand oud aan: Gerda (Esther). Het is dezelfde Gerda die elf jaar later achter Johanna Loewenhardt staat wanneer in McHenry de foto wordt genomen. In Berlijn woonde het gezin in het najaar van ’45 bij het gezin Weichselbaum aan de Wilmersdorferstraße. Gerda was waarschijnlijk vernoemd naar Käthe’s jongere zus die in 1939 was gestorven, slechts 32 jaar oud.

Maar terug naar het Arolsen Archief. Daar had ik een document gevonden waaruit bleek dat het gezin had kunnen emigreren dankzij hulp van de Hebrew Immigrant Aid Society (HIAS) in de USA. Op 8 april 1947 ging het hele gezin in Bremen aan boord van het stoomschip Earnie Pyle (foto). In de jaren 1946-47 werd dit schip gebruikt voor het overbrengen van Joodse vluchtelingen en ‘displaced persons’ van Europa naar New York. Alfred was op dat moment 42 jaar, Käthe zijn vrouw 38, Alice 11 en Gerda anderhalf. Als toekomstig adres stond op de passagierslijst: 12-46 Lefferts Boulevard, Kew Gardens, Long Island, NY. En hun paspoort of visanummers waren 20670 tot 20673. Ik weet niet of er al contact was met tante Johanna in Kansas City of oom Hermann in Detroit – maar de ‘McHenry foto’ bewijst dat het contact negen jaar later was hersteld.

Der Schild

Julie Jägers-Löwenhardt (1882-1941)

Dankzij deze bronnen ben ik in enkele weken veel te weten gekomen over de eerstgeboren broer, zijn kinderen en zelfs zijn kleinkinderen. Salomon Löwenhardt kwam zelf uit een heel groot Joods slagersgezin, en ook nog een heel gezond gezin. In de laatste decennia van de negentiende eeuw waren in Duitsland zuigelingen- en kindersterfte nog hoog, zo’n 15 a 20 procent. In andere Westeuropese landen was de situatie weinig beter. Ik geloof dat ik het woord verbazingwekkend mag gebruiken voor het feit dat van de twaalf Löwenhardt kinderen er geen enkel als kind is overleden. 4 Van de elf kinderen die na Salomon werden geboren – dus tussen 1874 (Isidor) en 1892 (Hermann) stierf het eerste pas in 1941, de toen 58-jarige Julie.

Nog verrassender is dat alle negen broers tijdens de Eerste Wereldoorlog frontsoldaat waren geweest en bij de wapenstilstand in 1918 nog in leven waren. Deze negen Joodse broers kwamen uit een martiaal gezin: ook hun vader Levi had in het Pruisische leger aan verschillende veldslagen deelgenomen en was daarvoor onderscheiden. Der Schild, de krant van de Rijksbond van Joodse Frontsoldaten (Reichsbund jüdischer Frontsoldaten) gebruikte het gezin in de jaren ’30 daarom als voorbeeld van Duits-Joods patriottisme, in de (ijdele) hoop om met solide feiten de Nazihetze tegen de Joden te ontkrachten.

In een lang artikel over vader Levi en zijn negen zonen schreef de krant op 6 maart 1936 dat zes van de negen broers tijdens hun frontdienst gewond waren geraakt; twee van hen hadden ieder vier verwondingen en één van deze twee (Hermann, de jongste) leed bovendien nog aan de gevolgen van ‘ernstige (gif)gasvergiftiging’. De krant schreef dat ‘als gevolg van ernstige oorlogsverwondingen’ één van de broers later is overleden.

Wie? Het kan alleen Salomon zijn, die immers in 1923 van alle twaalf kinderen als eerste overleed, vijf jaren na het einde van de oorlog. Maar het vreemde was dat Der Schild de eerstgeboren broer consequent Georg noemde, niet Salomon. Hoe dan ook, twintig jaren later volgde de grote slachting, de Holocaust. Van de acht broers die na 1923 nog in leven waren zijn er tussen 1942 en 1944 zes door hun mede-Duitsers vermoord. Omdat ze Joden waren.

USHMM

Dat was het dan. Dacht ik. Tot Sebastian in Berlijn me op 23 mei 2021 al weer verraste. Hij mailde me foto’s van de grafsteen van… Salomon Georg Löwenhardt op de Weißensee begraafplaats in Berlijn. 5 Met zijn vrouw had hij die ochtend deze Joodse begraafplaats bezocht, het graf gevonden en de grafsteen ontdaan van een dicht bos klimop. Verborgen onder klimop was het inschrift 98 jaren perfect bewaard gebleven. Alle détails klopten met mijn gegevens en het raadsel van Salomon a.k.a. Georg was opgelost. [lees verder onder de foto’s]

Een paar uren later stuurde hij me een link naar een video-interview op de website van het U.S. Holocaust Memorial Museum, USHMM. Ik had de databestanden van het USHMM een paar dagen eerder doorzocht op een interview met Alice Meyerowitz, in de veronderstelling dat zij getuigenis had willen afleggen van haar oorlogsbelevenissen. Maar ik had niets gevonden. Wat bleek? Zij had wel degelijk een video-interview gegeven, in 1984, maar haar naam was tegen die tijd veranderd in Lisa Lehner.

Lisa/Alice vertelt haar verhaal in vijftig minuten en bevestigt alle détails die ik met hulp van mijn computer, internet en Sebastian heb gevonden. Zij voegt daar natuurlijk nog veel aan toe, te veel om hier samen te vatten. Ik zou haar onrecht doen als ik dat zou proberen. Uit het verhaal blijkt dat haar ouders Alfred en Käthe inderdaad in Berlijn ‘ondergronds zijn gegaan’ en grote moed aan de dag hebben gelegd. Wie dat wil kan haar getuigenis zien en horen via de USHMM website door te zoeken naar: interview with Lisa Lehner, accession number: 1989.346.129 | RG Number: RG-50.031.0129.

Naschrift

In het begin, toen ik alleen de foto had, besloot ik dit verhaal te structureren aan de hand van de gebruikte bronnen. Het idee was dat dit lezers op ideeën zou kunnen brengen voor hun eigen familieonderzoek. Nu ik Lisa’s aangrijpende verhaal heb gehoord en het haar zelf heb zien vertellen, nu lijkt een flink deel van mijn online-archiefonderzoek verspilde moeite te zijn geweest. Had ik van meet af aan van de naamsverandering en het interview uit 1984 geweten, dan zou ik anders te werk zijn gegaan. En toch is er wel een les te leren.

En die is: onderschat nooit de menselijke factor. Als gevolg van de pandemie (2020-21) heb ik geen archief op kunnen zoeken en was dus mijn gehele onderzoek online. Wij boffen maar dat tegenwoordig zoveel archiefmateriaal is gedigitaliseerd en via internet toegankelijk. Desalniettemin: de menselijke factor, hulp van een goedwillende, is niet te versmaden. Ik wil Sebastian en Tamara Zimmer (Berlijn) en ook Rolf Fischer (Dortmund) danken voor hun vrijgevigheid en ondersteuning.

Noten / Footnotes
  1. Lisa Lehner per email, 13 juni 2021[↩]
  2. Meer over het leven van Johanna in ‘Onderweg naar Europa‘[↩]
  3. righteous.yadvashem.org[↩]
  4. Stamboom Löwenhardt[↩]
  5. https://jewish-cemetery-weissensee.org/wp/[↩]

Categorie: Berlijn, McHenry Illinois, New York, Oberhemer, Sauerland Tags: Alfred Meyerowitz, Alice Meyerowitz, Georg Löwenhardt, Gerda Löwenhardt, Gerda Meyerowitz, Heinz Löwenhardt 1910-1942, Joseph Höffner, Käthe Meyerowitz-Löwenhardt, Lisa Lehner, Salomon Löwenhardt, Sebastian Zimmer

Lewaje in coronatijd

3 mei 2021 by John Löwenhardt

Een jaar geleden hebben we Hetty begraven, 6 mei 2020. Ze is 96 jaar oud geworden, geen geringe prestatie. Hetty Frankfort – Weijl is op 3 mei in zorgcentrum Beth Shalom overleden. Ik hoor daarvan twee uren voor de lewaje (begrafenis) begint op de Liberaal-Joodse begraafplaats Gan Hasjalom in Amstelveen. Terwijl Hetty wordt vervoerd van het Huis naar de Tuin van de Vrede, regel ik een auto en rij naar haar laatste rustplaats.

Met die rustplaats heeft ze het getroffen, vind ik. Voor het eerst kom ik op deze stijlvolle begraafplaats waar tot mijn verbazing nog heel veel ruimte is. Hetty’s man Max wacht er sinds februari 2008 op haar. Het wordt een lewaje in coronatijd, dat wil zeggen: een maximum van dertig rouwenden, geen bijeenkomst in de aula, geen handen schudden en al helemaal geen omhelzingen, afstand van persoon tot persoon van anderhalve meter. Geen kopje koffie of andere consumptie na afloop. De maatregelen zijn nu zeven weken van kracht.

Maar Hetty en haar nakomelingen treffen het met dit stralende weer. We staan in de zon op de ruimbemeten plek tussen aula en monument als de vier zwartgeklede dragers de kist met haar lichaam voor ons plaatsen, bedekt met een zwart doek met daarop de magen david. Rabbijn Menno ten Brink neemt het woord.

Met de dood zelf heeft Hetty het niet getroffen. Ze is in eenzaamheid gestorven. Ik hoor dat zij één van de vele Covid-19 besmettingsgevallen in Beth Shalom is geweest, althans: waarschijnlijk. Ze is niet getest. Maar anders dan de 26 mensen die er aan het virus zijn bezweken, heeft zij het verslagen. Ze is hersteld… en toen gevallen, een arm gebroken. De gevolgen daarvan waren ernstig; gezien de situatie in het huis werd bezoek, zelfs van haar dochter, niet toegelaten.

Na zijn toespraak vraagt Rabbijn Ten Brink wie van de aanwezigen iets wil zeggen. Stilte. Een oude meneer loopt tenslotte naar voren en neemt het woord. Hij en zijn vrouw waren bevriend met Max en Hetty en hij wil wel een paar woorden spreken, ‘onvoorbereid, dus recht uit het hart’. Hetty’s dochter, kleinzonen en achterkleinkinderen horen hem aan. Niemand neemt daarna het woord. Van de gehele misjpoche: niemand. We leven in een absurde tijd waarin we een onmenselijke afstand van elkaar moeten houden. Alleen warme woorden kunnen die afstand overbruggen, de kilte verdrijven. Maar niemand spreekt. De aanwezigen staan op ruwweg anderhalve meter van elkaar, mij bekruipt het gevoel dat ze liever twee meter van elkaar verwijderd zouden zijn.

Ook Hetty zweeg. Ze weigerde over het verleden te spreken. Dat ging zo ver dat ze zelfs de vóóroorlogse geschiedenis afwees. Ze wilde er niet over horen of lezen. Voor Hetty, geboren in Twente in 1924, begon de geschiedenis pas in 1946 in Amsterdam. Ze weigerde resoluut kennis te nemen van alles voor dat jaar. Mijn verhalen over de familie Weijl in Oldenzaal, haar ouders, haar grootouders, overgrootouders, ooms en tantes, ze wilde ze niet lezen.

Jeugd in de jaren ’30

Mina Weijl-Roos met Hetty en Rita, 1929

Toch heb ik haar enkele bijzonderheden kunnen ontfutselen over het gezin waarin ze opgroeide. 1 Hetty was vier jaar en haar moeder zwanger van haar jongere zusje Rita toen het gezin in 1928 uit Enschede naar Amsterdam verhuisde, naar de Valeriusstraat. Daar woonden ze tot 1936 in een huurwoning, vader Louis was agent van de Enschedese firma Menko en had een goed inkomen. Na de geboorte van het broertje, het derde kind, verhuisde het gezin in 1936 naar een grotere woning aan de Johannes Verhulststraat; er zijn maar liefst vier slaapkamers. Het was “een grote [huur]woning met inwonende meid, op de begane grond woonkamer, keuken en een kamer die als kantoor voor mijn vader’s agentuur werd gebruikt, met een juffrouw die bij hem in dienst was. En veel kamers op de eerste verdieping. Hij was altijd op stap, vanaf 1936 had hij een auto, een Essex gekocht in de Schinkelstraat en daar kreeg hij wat instructie, een rijbewijs was er nog niet.” Later vertegenwoordigde vader Louis de wolfirma Feith. “In kantoor stonden grote rekken met wol en die gebruikte ik om te handwerken.”

Hetty ging vanaf 1930 naar de lagere school aan de Cornelis Krusemanstraat, daarna naar de meisjes-HBS aan de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat; het gebouw waar tijdens de bezetting de SD en Gestapo waren gevestigd.).

Louis Weijl, 1897-1942

Hoe vroom was het gezin van Louis Weijl en Mina Roos eigenlijk? Hetty vertelde dat de grootouderparen Weijl én Roos nog koosjere huishoudingen voerden; haar eigen ouders aanvankelijk ook, “maar toen ze (de grootouders) niet meer op bezoek kwamen gingen mijn ouders over naar koosjer style (minder streng koosjer), geen varkenvlees en geen garnalen, weetjewel”. Hetty heeft zelf haar ouders gevraagd om op Joodse les te mogen; in haar klas zaten veel Joodse kinderen, vriendinnetjes. Ze heeft een jaar Joodse les gehad van de heer Prins. Maar toen het Jom Kipper (Grote Verzoendag, een vastendag) was en haar moeder zei dat ze geen eten kreeg – toen was de lol er af.

Dat Hetty niet over haar oorlogservaringen wilde vertellen moest ik accepteren. Het was onverstandig van haar, maar wie kan een Holocaust overlevende een verwijt maken? Toch zijn op basis van haar spaarzame mededelingen en in het archief in Bad Arolsen wel enkele feiten te achterhalen.

Vervolging, deportatie, terugkomst

Hetty trouwt op 5 augustus 1942 in Amsterdam met Max Frankfort. Ze is dan net achttien jaar. Het is drie weken nadat de deportaties uit Westerbork zijn begonnen. Hun huwelijk heeft er ongetwijfeld mee te maken dat Hetty daardoor dezelfde bescherming krijgt als Max dankzij zijn positie bij de Joodse Raad: hij is daar, vermoedelijk sinds november 1941, ‘kartotheekbeambte’. Later, de datum is onbekend, duiken zij onder. Op het derde onderduikadres worden zij op 7 juli 1944 verraden; op 13 juli worden zij als strafgevallen Westerbork binnengebracht en gehuisvest in barak 67, de strafbarak. Hetty en Max worden op 3 september op transport gesteld naar Auschwitz; in hetzelfde transport zitten Anne Frank met haar zus Margot en hun ouders.

Het transport van 3 september 1944 is het laatste transport naar Auschwitz. Als het daar op 5 september aankomt staan de sovjettroepen op zo’n tweehonderd kilometer afstand en zijn de nazi’s vooral bezig met het vernietigen van bewijzen. Het late moment van hun arrestatie en deportatie is hun redding geweest. Het valt niet te achterhalen of Hetty in andere kampen is geweest. Ze heeft mogelijk in een wapenfabriek gewerkt.

Van het lot van Max is iets meer bekend. Hij is in korte tijd Centraal Europa doorgesleept, van zuid naar noord naar zuid. Op 26 oktober wordt hij overgebracht van Auschwitz in Zuid-Polen naar concentratiekamp Stutthof in Noord Duitsland, 34 kilometer ten oosten van Danzig. Al een maand later, op 26 november, moet hij naar concentratiekamp Buchenwald nabij Weimar in het zuiden. Daar wordt hij op 11 april 1945 met nog bijna vierhonderd andere Nederlanders bevrijd. Blijkens lijsten die een maand later in Nederland werden gepubliceerd gold Max als politiek gevangene.

Hetty keert in Amsterdam terug op 13 juni 1945 en vestigt zich op het adres Stadionkade 69. Max is op dat moment al terug in de stad. Hun dochter wordt in oktober 1947 geboren. Hetty en Max krijgen uiteindelijk twee kleinzonen en drie achterkleinkinderen. Max is in de jaren-zestig directeur van Helfi Regenkleding NV, gevestigd aan de Spuistraat 84-86 in Amsterdam. Later verhuist het bedrijf naar de Zuidermolenweg 3 in Amsterdam-Osdorp. In 1970 fuseert het bedrijf met Van Ingen Holding NV tot Helfi International NV. Helfi International heeft circa 750 werknemers, met vestigingen in Amsterdam, Beneden Leeuwen, Enschede, Neede, Vasse, Geesbrug en Workum. Maar al in in juni 1971 moet faillissement worden aangevraagd.

Tot slot (maar lees verder onder de foto)

Tubantia 25 maart 1924

Ik kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat Hetty in haar leven weinig vreugde heeft gekend. Evenzo weinig als er vreugde spreekt uit de geboorteannonce die haar ouders op haar geboortedag in de Enschedese Tubantia plaatsten.

Is er dan niets positiefs over haar te melden? Heb ik geen enkele mooie herinnering? Toch wel. Door haar maakte ik kennis met een gezegde dat ik nog niet kende. Tijdens één van mijn bezoeken pochte ze op haar vrijgevigheid ten aanzien van dochter en kleinkinderen. ‘Je kunt het beter met de warme dan met de koude hand geven’, zei ze. Haar hand is nu koud, ik ben haar dankbaar voor het spreekwoord en het inzicht.

Naschrift, 6 mei 2021

Ik heb het niet gepast gevonden om tijdens haar leven naspeuringen te verrichten naar Hetty’s deportatiegeschiedenis, de traumatische periode waarover zij weigerde te spreken. Pas na publicatie van mijn verhaal over haar leven stuit ik op een onderzoek van Erika Prins dat opheldering brengt in een deel van Hetty’s niet-vertelde verhaal. Prins heeft veel werk verricht om te achterhalen wat er is geworden van ieder van de acht onderduikers van het achterhuis van Prinsengracht 263 in Amsterdam nadat zij op 3 september 1944 vanuit doorgangskamp Westerbork naar Auschwitz werden gedeporteerd. 2 Zij heeft haar onderzoek in april 2016 gepubliceerd, het is te lezen op haar website Het Historisch Bedrijf. 3 

Het transport van 3 september ‘44 omvatte 1019 personen waarvan 675 ‘strafgevallen’ (Häftlinge), de categorie waartoe zowel de familie Frank als Hetty en Max Frankfort, als voormalige onderduikers, behoorden. Het vertrek uit Westerbork, de samenstelling van de trein – zestien goederenwagons en vijf ziekenwagons -, de reis, de aankomst in Auschwitz-Birkenau in de nacht van 5 op 6 september en de daar meteen op volgende selectie voor de gaskamers, alles is door Erika Prins zo nauwkeurig mogelijk gereconstrueerd, inclusief de gruwelijke details. 

Tot degenen die na aankomst in Birkenau de selectie voor de gaskamers overleefden, behoorden alle acht onderduikers en ook Hetty en Max. Maar vanaf dit moment gingen vrouwen en mannen verschillende wegen: zij werden resoluut van elkaar gescheiden. In de loop van de registratieprocedure in de ‘Sauna’ kregen alle aangekomenen een registratienummer in hun linker onderarm getatoeëerd. Dankzij het feit dat de familienamen Frank en Frankfort ‘dicht bij elkaar liggen’ en het nauwkeurige werk van Erika Prins op het gebied van de kampregistratienummering in Auschwitz zijn in ieder geval de eerste uren, dagen en weken van Hetty en Max in Auschwitz te reconstrueren.

Registratienummering bestond in alle nazikampen, maar alleen in Auschwitz werd dat nummer ook in de arm van de gevangene gebrand. Max werd nummer B 9169, Hetty werd, met moeder en dochters Frank, een niet meer ondubbelzinnig vast te stellen nummer tussen A 25109 en A 25121. Hetty heeft welhaast zeker samen met Edith, Margot en Anne Frank in de rij gestaan voor de tatoeëerder, Max samen met Otto Frank.

Na de registratie werden de mannen te voet naar het hoofdkamp, Auschwitz I, gebracht. Ze werden daar ondergebracht in ‘Quarantaineblock 8’ en moesten zware arbeid verrichten. Op 26 oktober behoorde Max tot een groep mannelijke gevangenen die naar Stutthoff werden overgeplaatst. Hetty werd aanvankelijk samen met de meeste andere vrouwen uit het transport van 3 september ondergebracht in quarantainebarak 29 in Auschwitz-Birkenau. Ook zij moesten zwaar werk verrichten, maar in het geval van de vrouwen was dat opvallend nutteloos werk. Op 26 oktober (de dag dat Max voor Stutthoff werd geselecteerd) werden circa vijftig vrouwen geselecteerd voor overbrenging naar kamp-Libau in Opper-Silezië en nog eens vijftig naar Kratzau in Tsjechië om ‘dwangarbeid in de oorlogsindustrie te verrichten. Het waren “gezonde” vrouwen die in staat geacht werden te kunnen werken’. 4 Eén van hen was Bloeme Evers. ‘Ondanks de zware omstandigheden hebben de meesten van hen de oorlog overleefd’, schrijft Prins.

Hetty dus ook. Een overlever, ze is 96 geworden. Het enige detail dat zij tegenover mij heeft genoemd was het woord ‘wapenfabriek’. Gezien de bevindingen van Erika Prins lijkt het waarschijnlijk dat zij eind oktober 1944 met een vijftigtal andere Nederlandse vrouwen ofwel naar Libau of naar Kratzau is overgebracht.

Noten / Footnotes
  1. Bronnen: gesprekken met Hetty op 5 en 10 januari 2014, 17 september 2015 en 12 januari 2016; Arolsen archief, online; Tubantia 25 maart 1924 en 13 april 1970; Algemeen Handelsblad 14 april 1970; NRC Handelsblad 20 juli 1971; Provinciale Zeeuwse Courant 21 juli 1971.[↩]
  2. Anne Frank, haar zusje Margot en ouders Edith en Otto; Hermann van Pels, Auguste van Pels-Röttgen, hun zoon Peter van Pels en de tandarts Fritz Pfeffer.[↩]
  3. Erika Prins, Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers uit het Achterhuis in de kampen. Amsterdam, april 2016. PDF-bestand, 101 blz. [↩]
  4. Prins, 39[↩]

Categorie: Amsterdam, Enschede

De valse Dalet

28 januari 2021 by John Löwenhardt Reageer

De agent moet er even over nadenken. Hij staart voor zich uit over zijn stuurwiel, door de voorruit van zijn imposante politiewagen. Het is me opgevallen dat de politie in de dorpen prominent aanwezig is. Schijnbaar doelloos patrouilleert een politiewagen heen en weer, net als in het vorige dorp waarin we verbleven. Zou er een terreurdreiging zijn, hier tussen de meren van noordwest Litouwen? In deze liefelijke omgeving is het moeilijk voorstelbaar De tijd lijkt stil te hebben gestaan, tenminste een jaar of vijftig. Dan lichten zijn ogen op, hij kijkt strak vooruit en zegt: ‘plies follow mie. Aj wil show you.’

We vertrekken bij de houten kerk van Berzjoras. De agent slaat rechtsaf de verharde weg op, wij fietsen achter hem aan richting Plunge. Hij zet er behoorlijk de vaart in. Tanya heeft de man de weg gevraagd naar de oude ‘Jewish cemetery’ die hier ergens in de omgeving moet zijn. De afstand tussen ons en de voortsnellende politiewagen neemt fors toe, bij een bocht in de weg verdwijnt hij uit het gezicht. We rijden tussen twee meren, links het grote Plateliaimeer, rechts het kleinere Berzjorasmeer waaraan ons vakantieonderkomen gelegen is. Dit is het nationale park Zjemaitia. De ambiance is bijna Zweeds, zonder de rijkdom die van het Zweedse platteland straalt.

In de verte zien we de politiewagen langs de kant van de weg staan. Hij is gestopt bij een pad dat links het bos invoert, op korte afstand van de oever van het meer. ‘Dèr…’, hij wijst met zijn linkerhand langs twee bosarbeiders die op de kruising van het pad en de asfaltweg aan het werk zijn. Wij danken hem en rijden het bospad op. De dennen, sparren en berken worden snel dichter en na korte tijd moeten we afstappen. Tanya, als altijd, loopt voorop en als altijd wordt de afstand tussen ons snel groter. Ook zij is na korte tijd uit mijn zicht verdwenen.

Ik begin te betwijfelen of dit wel de weg is naar de Joodse begraafplaats. Dit is wel erg afgelegen. Eerder dwaalden we over de Joodse begraafplaatsen van Jurbarkas en Merkyne. Ook die waren in het bos gelegen, geheel overgroeid door planten, struiken, bomen. Paddenstoelen tussen de matseewot. Stuk voor stuk plekken zo idyllisch dat je het gevoel krijgt: hier zou ik wel willen liggen. Hier heeft de natuur het verleden overgenomen. Maar in beide gevallen was de begraafplaats niet veel meer dan een kilometer buiten het dorp gesitueerd. Waarom, hier, zover weg, diep in het bos en door het meer van het dorp gescheiden?

Na een paar honderd meter, een driesprong van paden. En een zwartgranieten steen, driehoekig met schuin afgevlakte kop, we hebben ze al vaker gezien. Een centimeter of negentig hoog. Deze markeerstenen zijn overduidelijk niet erg lang geleden geplaatst. Ze verwijzen naar de massagraven waarvan het bestaan in dit land nog maar sinds kort wordt erkend. De talloze plekken des onheils liggen al zeventig jaar diep verscholen in de bossen, verwaarloosd, vergeten. Pas na de Millenniumwisseling is de Litouwse regering overstag gegaan, geld is mondjesmaat beschikbaar gesteld om het aanzien van de massagraven te verbeteren en hun plek te markeren. Niet de gezochte Joodse begraafplaats dus, maar weer een massagraf.

Het is me onduidelijk, hoe verder. Schuin naar links, afdalen richting meeroever – of rechtdoor? Ik worstel me met fiets over het steeds dichter begroeide pad naar links, over en langs omgevallen bomen. Dit lijkt toch niet de weg, ik keer om en neem het pad rechtdoor. Tanya is in geen velden of wegen te bekennen. Nog een meter of honderd: daar is het plotseling: een klein stenen plateau begroeid met gras en mos, omzoomd door enkele dennen. Het is misschien twintig vierkante meter groot. Aan het hoofd van het plateau een zwartgranieten steen met een Davidsster, teksten in het Jiddisch en Litouws. Het Jiddisch is zonder klinkertekens en daarom moeilijk voor mij te lezen. Eén getal: 90 – of is het 09 – en daarna het woord Jid.

Teksten in het Alef-Bet – Hebreeuws, Ivriet, Jiddisj – worden van rechts naar links geschreven. Getallen worden normaliter ook met letters aangegeven, maar hier staat, van rechtsaf gelezen, 09 terwijl, afgaande op de omvang van het graf, 90 zal zijn bedoeld. Negentig joden zijn in deze omgeving één voor één neergeknald, nadat ze zich hadden moeten uitkleden. Negentig maar – bij eerdere massagraven liep het aantal in de duizenden. Onderweg heb ik twee steentjes opgeraapt, ze waren op de bemoste bosgrond moeilijk te vinden. Waar is Tanya? Ik roep haar, bel haar mobiel – niets. Ze lijkt door het bos opgeslokt. Is ze hier al geweest? Is ze verdwaald? (maar Tanya verdwaalt nooit!) Aan de voet van de gedenksteen staan vier leeggebrande plastic kaarshouders met metalen dop. Dat is goed – ik ben tenminste niet de eerste die hier de doden opzoekt. Ik leg mijn steentje op de bovenrand van de gedenksteen.

Wachten op Tanya, het is me niet vreemd. Ik probeer ondertussen de tekst op de steen te ontcijferen, maar al bij het tweede woord gaat het mis. Het eerste woord is Dalet-Alef, waarschijnlijk staat hier ‘Die’. Het tweede woord is gespiegeld, Alef-D? – de tweede letter ken ik niet, het duurt even voor ik me realiseer: ze bestaat niet, het is een gespiegelde Dalet. Een valse Dalet! Had hier ‘ad’ moeten staan? Of ‘ed’? Maar wat zou dat hebben kunnen betekenen? Er is niemand hier diep in het bos om het mee te bespreken of om me een ‘second opinion’ te geven. Het is op zijn minst merkwaardig dat het werk van de steenhouwer niet door een terzake kundig iemand is gecontroleerd, alvorens de steen werd geplaatst. [Klik voor een vertaling van de tekst op de foto of hier]

Een maand na de Duitse overname van Nederland bezetten de troepen van de Sovjetunie Litouwen en de twee andere Baltische staten. Een jaar later, op 22 juni 1941, viel Hitler de Sovjetunie aan. Berzjoras en Plateliai lagen in de frontlijn, de dorpen werden al na uren of hoogstens dagen door de Duitsers bezet. Rond het eind van de maand juli begonnen de Duitse Einsatzgruppen met het systematisch vermoorden van joden, communisten en Roma. Maar niet alleen zij. Thuisgekomen kost het me weinig moeite op internet te achterhalen wat zich hier heeft afgespeeld. Veel werk is al voor me gedaan – en wordt nog steeds gedaan. Op de website DefendingHistory.com vind ik op de pagina ‘de Holocaust in Litouwen’ een lange lijst plaatsnamen. Ook Plateliai is erbij. De voorgeschiedenis van dit kleine massagraf blijkt akelig overeen te komen met het algemene beeld van de uitroeiïng van de Oosteuropese joden. Zij werden niet naar massavernietigingskampen vervoerd, maar ter plekke als vee neergeknald, vaak aan de rand van een ravijn of kunstmatige greppel.

Aan het eind van de negentiende eeuw telde Plateliai 171 joodse inwoners, 28 procent van de bevolking. Zij hadden een eigen synagoge en noemden hun dorp Plotel. Toen de Duitsers binnenvielen waren er nog negentig, verdeeld over achttien joodse families. Het Litouwse schorremorrie aarzelde geen moment. Het sloot zich aaneen in gewapende ‘partizanen’ eenheden, te herkennen aan een witte band rond de linkerarm, zo’n tweehonderd mannen. Communisten werden gepakt en vermoord, de joodse mannen, ongeveer 35 in getal, werden in de synagoge opgesloten om dwangarbeid te verrichten. Hun vrouwen en kinderen werden verdeeld over boeren in de omgeving. De eerste acht of negen joodse mannen werden al begin juli in het Laumalenkaibos door ‘wittebanders’ vermoord, op of nabij de plek waar nu het massagraf ligt. Twee weken later doodden de Duitsers vijftien à twintig joodse mannen op een plek dichter bij het dorp. Eind augustus brachten de wittebanders de resterende zeventig vrouwen, kinderen en ouderen naar een greppel in het bos. Zij moesten zich uitkleden en werden aan de rand van de greppel van korte afstand doodgeschoten. De buit werd onder de wittebanders verdeeld. In september 1941 werden hun eenheden ontbonden en ontwapend. De voormalige wittebanders werden voor hun diensten beloond met een aanstelling bij de politie van Plateliai.

Dankzij Google Translate lukt het me ook een ruwe vertaling te maken van de Litouwse tekst op de gedenksteen: Hier werden in 1941 negentig joden – kinderen, vrouwen en mannen – bloedig door de nationaalsocialisten en hun plaatselijke handlangers vermoord. Gelukkig, de ‘plaatselijke handlangers’ staan er tenminste bij.

O ironie van de geschiedenis: een plaatselijke politieman heeft ons deze plek gewezen. Wellicht was zijn grootvader ook politieman. Mogelijk is hij één van de ‘wittebanders’ geweest. Maar niet alle Litouwers waren ‘fout’ in de oorlog – zoals lang niet alle Nederlanders ‘goed’ waren, dat weten we allang. Na enig dwalen vind ik Tanya terug. Zoals ik Tanya altijd terugvind. ‘Heb je dan niet gezien dat de punt van de granieten markeersteen rechtuit wees?’ vraagt ze me enigszins ontdaan. We zijn elkaar op onverklaarbare wijze misgelopen, daar in het Laumalenkaibos.

3 september 2012, gepubliceerd 28 januari 2021

Categorie: Berzjoras, Plateliai

Kaddiesj voor driehonderd Mark

1 december 2020 by John Löwenhardt Reageer


Er was ongeloof. Dat kon toch niet waar zijn? Hermann Löwenhardt opgegroeid in een weeshuis? Het jongste van de twaalf Löwenhardtkinderen uit Oberhemer, geboren in 1892 en in de jaren twintig naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Van zijn moeder Pauline weten we dat ze in 1917 weduwe was en in 1933 in Dortmund is overleden. Pas toen, gesetteld en al in Detroit, werd Hermann wees. En bovendien: Salomon, de oudste van zijn acht broers, was negentien jaar ouder dan hij; het leeftijdsverschil met Clara, de oudste van zijn drie zussen, was twaalf jaar. Eén van hen kon toch wel op hem passen? Had hij het verhaal verzonnen?

Hermann met dochter Pauline, eind jaren 1930

In 2011 zette Hermanns oudste dochter Pauline, genoemd naar de grootmoeder die zij nooit heeft gekend, op mijn verzoek haar herinneringen aan haar vader op papier. ‘Hij had het nooit over zijn kinderjaren in Duitsland’, schreef ze vanuit Michigan, ‘het enige dat hij vertelde was dat hij de jongste was van een groot gezin en dat hij opgroeide in een weeshuis.’ Het eerste klopte. Maar dat weeshuis? Ruim anderhalf jaar zweefde deze onwaarschijnlijke bewering in mijn geheugen. Hij zou het wel verzonnen hebben.

Nu weet ik dat Hermann zijn kinderen wel degelijk de waarheid vertelde. Hij werd op 3 april 1900 toegelaten tot het ‘Joodse Provinciale Weeshuis voor Westfalen en Rijnland’ aan de Leostraße 3 in Paderborn. Hij was zeven jaar. Zijn moeder was op dat moment 52 jaar. Hermann verbleef er tot 29 april 1907. En sterker nog, ik kon mijn ogen niet geloven: ook twee iets oudere broers van Hermann, Julius, het tiende kind en Siegmund, het elfde, verbleven in het weeshuis. Zij waren ruim een jaar voor Hermann gearriveerd, in januari 1899.

Jewish Orphanage Paderborn
Het Joodse Provinciale Weeshuis voor Westfalen en Rijnland in Paderborn

Het joodse weeshuis in Paderborn was gevestigd in een speciaal voor dit doel opgetrokken gebouw. Een streng en hoog bakstenen gebouw, drie verdiepingen met hoge ramen. Het werd omgeven door een grote tuin waarin de kinderen hun eigen moestuintjes hadden. En het had een eigen huissynagoge. In de zomer van 1863 werd het opgeleverd, op 1 augustus namen de eerste éénentwintig weeskinderen hun intrek. Achtentwintig dagen later bij de officiële inwijding sprak Opperrabbijn Cahn uit Trier. Hij was lid van het Curatorium.

Joodse jongens en meisjes verbleven er tot ze veertien jaar waren geworden, daarna gingen de jongens meestal als gezel in de leer bij een Joodse handwerksman of winkelier. De meisjes verdwenen naar huishoudelijke beroepen in Joodse gezinnen. Het statuut van het weeshuis verbood de opname van ‘zedelijk verwaarloosde’ kinderen omdat deze een verderfelijke invloed zouden kunnen hebben op de andere kinderen. Gelukkig, daar kunnen we dan tenminste uit afleiden dat Pauline nette zonen had afgeleverd.

Fanny Nathan, fondsenwerver en Ersatzmutter

Kinderen voor het Joodse weeshuis in Paderborn, ca 1905

Het weeshuis was in 1856 van start gegaan, zeven jaar voor de oplevering van het gebouw aan de Leostraße. Gedurende de eerste twintig jaar werden er 93 pupillen opgevoed en geschoold. De grote kracht, oprichtster, fondsenwerver, directrice en Ersatzmutter was Fanny Nathan (1803-1877). Zij was een diep religieuze, gedreven vrouw die de mitswe van de tsedaka (de opdracht tot het verrichten van goede werken ten behoeve van de minderbedeelden) heel letterlijk nam. De eerste zeven jaren nam zij de wezen bij zichzelf in huis aan de Domplatz.

Herdenkingszaal in het weeshuis, ca 1905

Haar prestatie in de eerste helft van de negentiende eeuw dwingt respect af, zeker aan wie bedenkt dat een Joodse vrouw in die tijd niet werd geacht maatschappelijke ondernemingszin ten toon te spreiden. Fanny wist fondsen te werven bij rijke Joden ver buiten Paderborn, genoeg om een flink gebouw neer te zetten. Zij wist bovendien de burgemeester en niet-Joodse bestuurders op hogere niveaus voor haar plannen te enthousiasmeren. Het weeshuis functioneerde zonder enige financiële steun van een overheidsinstantie: ook voor het jaarlijkse budget wist Fanny sponsoren te werven. Wie driehonderd Mark schonk kreeg in ruil de zekerheid dat de weeskinderen gedurende zijn jaar van overlijden en vervolgens voor eeuwig op de Jahrzeitdag (de dag van overlijden) voor hem het kaddiesjgebed zouden zeggen. De bankier Baron Amschel Meyer Rothschild in Frankfurt was de meest geziene sponsor. In de Gedenkhalle, de herdenkingszaal hingen lijsten met namen en stonden geschilderde portretten van de gulle gevers.

De belofte van het tot in de eeuwigheid jaarlijks kaddiesj zeggen heeft het weeshuis niet kunnen nakomen. De nazi’s maakten een einde aan het tehuis en aan de meeste bewoners. Het gebouw werd later tijdens de oorlog door bommen getroffen, de ruïne is afgebroken.

Margit Naarmann, historica

Mijn kennis van het verblijf van Hermann en zijn broertjes in het Paderborner weeshuis dank ik aan de Duitse historica Margit Naarmann. Zij schreef over Fanny Nathan en haar weeshuis, en ook een kroniek van de Joodse families in Paderborn in de tijd van het nationaalsocialisme. De titel van dit boek is een veelzeggend citaat, opgetekend uit de volksmond: Von ihren Leuten wohnt hier keiner mehr, Van jullie soort woont er hier niemand meer.

Ik kreeg haar boek in handen tijdens een bezoek aan Altenbeken terwijl ik in gesprek was met Robert Koch, de ‘Ortsheimatpfleger’, hoeder van de plaatselijke geschiedenis. De omstandigheden lieten niet toe dat ik het ging lezen. Ik bladerde het boek tijdens het gesprek door en stuitte op een appendix: een volledige lijst met de namen van de kinderen die in het Joodse weeshuis van Paderborn hadden gewoond. En welja: dáár stond Hermann Löwenhardt! En nog twee broers! Wezen waren ze niet, maar ze hadden wel degelijk in het Joodse weeshuis gewoond.

Vanuit de auto op weg naar de Documenta in Kassel stuurde ik Pauline in Ann Arbor een kort e-mailtje:

Hello Pauline. I’m in Germany and found proof that your dad was indeed in the Paderborn Jewish orphanage at age 8-10. As were two of his brothers. Amazing, intriguing, puzzling. Search continues. John.

Hermann Löwenhardt ca. 1900
Herrmann Löwenhardt

Pauline stuurde het mailtje door aan haar jongste broer Joe op de Noordhelling van de Mauna Kea, de reuzenvulkaan op het grote eiland van Hawai. Zo leidde mijn geblader in Naarmanns boek in Altenbeken ertoe dat Joe op de Mauna Kea de foto’s die hij van zijn vader had nog eens goed bekeek. Eén ervan was opmerkelijk: Hermann in de leeftijd van pakweg zeven, acht jaar in een uniformpje. Hij draagt rijglaarsjes en heeft een uniformpet op het hoofd, op het uniform lijkt prominent het getal 86 te staan. Hermann staat voor een balustrade waarop een wapenschild gedeeltelijk zichtbaar is. Zijn dit misschien het uniform en het wapen van het Fannys weeshuis in Paderborn?


Op zoek naar een verklaring…

Welke drama’s hebben zich toch in het gezin van Levi en Pauline Löwenhardt afgespeeld? Was vader Levi misschien overleden? Of vertrokken? Waarom moesten de drie jongste kinderen naar een weeshuis? Zij waren immers geen wezen – had het tehuis misschien nog een andere functie? Naarmanns studie van Fanny Nathan en het weeshuis eindigt bij haar overlijden in 1877. Maar het weeshuis bleef bestaan, haar nicht Johanna Marcks-Nathan zette haar werk voort. Het is denkbaar dat het weeshuis rond de eeuwwisseling er andere functies bij had gekregen en niet langer een tehuis was voor alleen wezen in de strikte zin van het woord. Mogelijk was het een Joodse kostschool voor kinderen uit de wijde omgeving. Want zij kwamen van verre. De afstand van Oberhemer naar Paderborn is 87 kilometer, zo’n achttien uren te voet.

Een jaar geleden vond ik in het stadsarchief van Hemer gegevens die een aanzet bieden tot een verklaring. Pauline had in (Ober)hemer gedurende de twintig jaren tussen 1873 en 1892 twaalf kinderen gebaard, Hermann was het jongste. Opmerkelijk: hoewel althans in Nederland de kindersterfte hoog was, is geen van deze kinderen vroeg overleden. Stadsarchivaris Eberhart Thomas legde op 17 november 2011 een aantal oude registers voor me klaar. Daarbij waren het ‘Amtliches Abmelderegister Hemer, 1903’ – het register van vertrek uit de gemeente – en het Hemer adresboek van 1905. Uit het ‘vertrekregister’ bleek dat in 1903 de laatste gezinsleden uit Hemer waren vertrokken: Johanna op 3 maart (3.3.03, kort na haar achttiende verjaardag) eerst naar Dortmund-Aplerbeck en op 4 december opnieuw, naar Berlijn; Emil (huisschilder, dan 24 jaar) op 11 juli met onbekende bestemming (‘Auf Wanderschaft’), Max (metaalarbeider, 27 jaar) op 14 november naar Essen en Pauline zelf op 5 november naar haar geboorteplaats Plettenberg. Het adresboek van 1905 laat er geen twijfel meer over bestaan: er woont dan geen enkele Löwenhardt in Hemer meer.

De drie jongste zonen traden het Paderborner weeshuis binnen in de jaren 1899-1900. De weeshuisadministratie vermeldt dat zij alle drie kwamen vanuit Hemer en na hun veertiende verjaardag in de jaren 1901-1907 vertrokken naar andere steden. In 1903 vertrokken de laatste gezinsleden uit Hemer. Het heeft er veel van weg dat de pater familias Levi Löwenhardt ergens tussen 1898 en 1903 is overleden.

Naschrift, 11 mei 2021

Een artikel in Der Schild, de krant van de Reichsbund Jüdischer Frontsoldaten van 6 maart 1936 is de enige gedrukte of geschreven bron voor het overlijden van Levi en meldt als sterftejaar: 1898.

Foto’s van het Paderborner weeshuis zijn afkomstig uit het Festschrift zur fünfzigjährigen Stiftungs-Feier der jüdischen Waisen-Erziehungs-Anstalt für Westfalen und Rheinland zu Paderborn, 1856-1906. Cassel 1906

Categorie: Paderborn Tags: Hermann Löwenhardt, Julius Löwenhardt, Levi Löwenhardt, Pauline Löwenhardt-Lennhoff, Siegmund Löwenhardt

Twee Hermannen

31 augustus 2020 by John Löwenhardt

Lefmann Weijl, 1817-1888

Herman (Heiman) Weijl was één van mijn vier overgrootvaders. Alle vier waren Joodse slagers: Izaäk de Leeuw Azn. (1862-1941) in Almelo, Isaäk ten Brink Mzn. (1858-1943) in Denekamp, Levi Löwenhardt (1840-?) in Hemer, Duitsland en Herman Weijl in Oldenzaal. Van Levi weet ik nog steeds niet waar en wanneer hij is overleden, voor Herman Weijl is die vraag na lange jaren opgehelderd… daarover gaat dit verhaal.

[Lees meer…] overTwee Hermannen

Categorie: Assen, Den Haag, Oldenzaal, Wassenaar Tags: Calman Weijl, Herman Weijl, Hetty Frankfort-Weijl, Jansje Weijl-Poortje, Lefmann Weijl, Louis Weijl, Louisa de Leeuw-Weijl, Rika Groenberg

  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Ga naar pagina 7
  • Ga naar Volgende pagina »

Primaire Sidebar

Search

  • Nederlands
  • English
  • Deutsch

© 2022 | Löwenhardt Foundation