• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar

Löwenhardt Foundation

Over de geschiedenis van vier families

  • Home
  • De stichting
  • Kunst
  • Exposities
  • Fotoalbum
  • In druk
  • Contact

John Löwenhardt

De valse Dalet

28 januari 2021 by John Löwenhardt Reageer

De agent moet er even over nadenken. Hij staart voor zich uit over zijn stuurwiel, door de voorruit van zijn imposante politiewagen. Het is me opgevallen dat de politie in de dorpen prominent aanwezig is. Schijnbaar doelloos patrouilleert een politiewagen heen en weer, net als in het vorige dorp waarin we verbleven. Zou er een terreurdreiging zijn, hier tussen de meren van noordwest Litouwen? In deze liefelijke omgeving is het moeilijk voorstelbaar De tijd lijkt stil te hebben gestaan, tenminste een jaar of vijftig. Dan lichten zijn ogen op, hij kijkt strak vooruit en zegt: ‘plies follow mie. Aj wil show you.’

We vertrekken bij de houten kerk van Berzjoras. De agent slaat rechtsaf de verharde weg op, wij fietsen achter hem aan richting Plunge. Hij zet er behoorlijk de vaart in. Tanya heeft de man de weg gevraagd naar de oude ‘Jewish cemetery’ die hier ergens in de omgeving moet zijn. De afstand tussen ons en de voortsnellende politiewagen neemt fors toe, bij een bocht in de weg verdwijnt hij uit het gezicht. We rijden tussen twee meren, links het grote Plateliaimeer, rechts het kleinere Berzjorasmeer waaraan ons vakantieonderkomen gelegen is. Dit is het nationale park Zjemaitia. De ambiance is bijna Zweeds, zonder de rijkdom die van het Zweedse platteland straalt.

In de verte zien we de politiewagen langs de kant van de weg staan. Hij is gestopt bij een pad dat links het bos invoert, op korte afstand van de oever van het meer. ‘Dèr…’, hij wijst met zijn linkerhand langs twee bosarbeiders die op de kruising van het pad en de asfaltweg aan het werk zijn. Wij danken hem en rijden het bospad op. De dennen, sparren en berken worden snel dichter en na korte tijd moeten we afstappen. Tanya, als altijd, loopt voorop en als altijd wordt de afstand tussen ons snel groter. Ook zij is na korte tijd uit mijn zicht verdwenen.

Ik begin te betwijfelen of dit wel de weg is naar de Joodse begraafplaats. Dit is wel erg afgelegen. Eerder dwaalden we over de Joodse begraafplaatsen van Jurbarkas en Merkyne. Ook die waren in het bos gelegen, geheel overgroeid door planten, struiken, bomen. Paddenstoelen tussen de matseewot. Stuk voor stuk plekken zo idyllisch dat je het gevoel krijgt: hier zou ik wel willen liggen. Hier heeft de natuur het verleden overgenomen. Maar in beide gevallen was de begraafplaats niet veel meer dan een kilometer buiten het dorp gesitueerd. Waarom, hier, zover weg, diep in het bos en door het meer van het dorp gescheiden?

Na een paar honderd meter, een driesprong van paden. En een zwartgranieten steen, driehoekig met schuin afgevlakte kop, we hebben ze al vaker gezien. Een centimeter of negentig hoog. Deze markeerstenen zijn overduidelijk niet erg lang geleden geplaatst. Ze verwijzen naar de massagraven waarvan het bestaan in dit land nog maar sinds kort wordt erkend. De talloze plekken des onheils liggen al zeventig jaar diep verscholen in de bossen, verwaarloosd, vergeten. Pas na de Millenniumwisseling is de Litouwse regering overstag gegaan, geld is mondjesmaat beschikbaar gesteld om het aanzien van de massagraven te verbeteren en hun plek te markeren. Niet de gezochte Joodse begraafplaats dus, maar weer een massagraf.

Het is me onduidelijk, hoe verder. Schuin naar links, afdalen richting meeroever – of rechtdoor? Ik worstel me met fiets over het steeds dichter begroeide pad naar links, over en langs omgevallen bomen. Dit lijkt toch niet de weg, ik keer om en neem het pad rechtdoor. Tanya is in geen velden of wegen te bekennen. Nog een meter of honderd: daar is het plotseling: een klein stenen plateau begroeid met gras en mos, omzoomd door enkele dennen. Het is misschien twintig vierkante meter groot. Aan het hoofd van het plateau een zwartgranieten steen met een Davidsster, teksten in het Jiddisch en Litouws. Het Jiddisch is zonder klinkertekens en daarom moeilijk voor mij te lezen. Eén getal: 90 – of is het 09 – en daarna het woord Jid.

Teksten in het Alef-Bet – Hebreeuws, Ivriet, Jiddisj – worden van rechts naar links geschreven. Getallen worden normaliter ook met letters aangegeven, maar hier staat, van rechtsaf gelezen, 09 terwijl, afgaande op de omvang van het graf, 90 zal zijn bedoeld. Negentig joden zijn in deze omgeving één voor één neergeknald, nadat ze zich hadden moeten uitkleden. Negentig maar – bij eerdere massagraven liep het aantal in de duizenden. Onderweg heb ik twee steentjes opgeraapt, ze waren op de bemoste bosgrond moeilijk te vinden. Waar is Tanya? Ik roep haar, bel haar mobiel – niets. Ze lijkt door het bos opgeslokt. Is ze hier al geweest? Is ze verdwaald? (maar Tanya verdwaalt nooit!) Aan de voet van de gedenksteen staan vier leeggebrande plastic kaarshouders met metalen dop. Dat is goed – ik ben tenminste niet de eerste die hier de doden opzoekt. Ik leg mijn steentje op de bovenrand van de gedenksteen.

Wachten op Tanya, het is me niet vreemd. Ik probeer ondertussen de tekst op de steen te ontcijferen, maar al bij het tweede woord gaat het mis. Het eerste woord is Dalet-Alef, waarschijnlijk staat hier ‘Die’. Het tweede woord is gespiegeld, Alef-D? – de tweede letter ken ik niet, het duurt even voor ik me realiseer: ze bestaat niet, het is een gespiegelde Dalet. Een valse Dalet! Had hier ‘ad’ moeten staan? Of ‘ed’? Maar wat zou dat hebben kunnen betekenen? Er is niemand hier diep in het bos om het mee te bespreken of om me een ‘second opinion’ te geven. Het is op zijn minst merkwaardig dat het werk van de steenhouwer niet door een terzake kundig iemand is gecontroleerd, alvorens de steen werd geplaatst. [Klik voor een vertaling van de tekst op de foto of hier]

Een maand na de Duitse overname van Nederland bezetten de troepen van de Sovjetunie Litouwen en de twee andere Baltische staten. Een jaar later, op 22 juni 1941, viel Hitler de Sovjetunie aan. Berzjoras en Plateliai lagen in de frontlijn, de dorpen werden al na uren of hoogstens dagen door de Duitsers bezet. Rond het eind van de maand juli begonnen de Duitse Einsatzgruppen met het systematisch vermoorden van joden, communisten en Roma. Maar niet alleen zij. Thuisgekomen kost het me weinig moeite op internet te achterhalen wat zich hier heeft afgespeeld. Veel werk is al voor me gedaan – en wordt nog steeds gedaan. Op de website DefendingHistory.com vind ik op de pagina ‘de Holocaust in Litouwen’ een lange lijst plaatsnamen. Ook Plateliai is erbij. De voorgeschiedenis van dit kleine massagraf blijkt akelig overeen te komen met het algemene beeld van de uitroeiïng van de Oosteuropese joden. Zij werden niet naar massavernietigingskampen vervoerd, maar ter plekke als vee neergeknald, vaak aan de rand van een ravijn of kunstmatige greppel.

Aan het eind van de negentiende eeuw telde Plateliai 171 joodse inwoners, 28 procent van de bevolking. Zij hadden een eigen synagoge en noemden hun dorp Plotel. Toen de Duitsers binnenvielen waren er nog negentig, verdeeld over achttien joodse families. Het Litouwse schorremorrie aarzelde geen moment. Het sloot zich aaneen in gewapende ‘partizanen’ eenheden, te herkennen aan een witte band rond de linkerarm, zo’n tweehonderd mannen. Communisten werden gepakt en vermoord, de joodse mannen, ongeveer 35 in getal, werden in de synagoge opgesloten om dwangarbeid te verrichten. Hun vrouwen en kinderen werden verdeeld over boeren in de omgeving. De eerste acht of negen joodse mannen werden al begin juli in het Laumalenkaibos door ‘wittebanders’ vermoord, op of nabij de plek waar nu het massagraf ligt. Twee weken later doodden de Duitsers vijftien à twintig joodse mannen op een plek dichter bij het dorp. Eind augustus brachten de wittebanders de resterende zeventig vrouwen, kinderen en ouderen naar een greppel in het bos. Zij moesten zich uitkleden en werden aan de rand van de greppel van korte afstand doodgeschoten. De buit werd onder de wittebanders verdeeld. In september 1941 werden hun eenheden ontbonden en ontwapend. De voormalige wittebanders werden voor hun diensten beloond met een aanstelling bij de politie van Plateliai.

Dankzij Google Translate lukt het me ook een ruwe vertaling te maken van de Litouwse tekst op de gedenksteen: Hier werden in 1941 negentig joden – kinderen, vrouwen en mannen – bloedig door de nationaalsocialisten en hun plaatselijke handlangers vermoord. Gelukkig, de ‘plaatselijke handlangers’ staan er tenminste bij.

O ironie van de geschiedenis: een plaatselijke politieman heeft ons deze plek gewezen. Wellicht was zijn grootvader ook politieman. Mogelijk is hij één van de ‘wittebanders’ geweest. Maar niet alle Litouwers waren ‘fout’ in de oorlog – zoals lang niet alle Nederlanders ‘goed’ waren, dat weten we allang. Na enig dwalen vind ik Tanya terug. Zoals ik Tanya altijd terugvind. ‘Heb je dan niet gezien dat de punt van de granieten markeersteen rechtuit wees?’ vraagt ze me enigszins ontdaan. We zijn elkaar op onverklaarbare wijze misgelopen, daar in het Laumalenkaibos.

3 september 2012, gepubliceerd 28 januari 2021

Categorie: Berzjoras, Plateliai

Kaddiesj voor driehonderd Mark

1 december 2020 by John Löwenhardt Reageer


Er was ongeloof. Dat kon toch niet waar zijn? Hermann Löwenhardt opgegroeid in een weeshuis? Het jongste van de twaalf Löwenhardtkinderen uit Oberhemer, geboren in 1892 en in de jaren twintig naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Van zijn moeder Pauline weten we dat ze in 1917 weduwe was en in 1933 in Dortmund is overleden. Pas toen, gesetteld en al in Detroit, werd Hermann wees. En bovendien: Salomon, de oudste van zijn acht broers, was negentien jaar ouder dan hij; het leeftijdsverschil met Clara, de oudste van zijn drie zussen, was twaalf jaar. Eén van hen kon toch wel op hem passen? Had hij het verhaal verzonnen?

Hermann met dochter Pauline, eind jaren 1930

In 2011 zette Hermanns oudste dochter Pauline, genoemd naar de grootmoeder die zij nooit heeft gekend, op mijn verzoek haar herinneringen aan haar vader op papier. ‘Hij had het nooit over zijn kinderjaren in Duitsland’, schreef ze vanuit Michigan, ‘het enige dat hij vertelde was dat hij de jongste was van een groot gezin en dat hij opgroeide in een weeshuis.’ Het eerste klopte. Maar dat weeshuis? Ruim anderhalf jaar zweefde deze onwaarschijnlijke bewering in mijn geheugen. Hij zou het wel verzonnen hebben.

Nu weet ik dat Hermann zijn kinderen wel degelijk de waarheid vertelde. Hij werd op 3 april 1900 toegelaten tot het ‘Joodse Provinciale Weeshuis voor Westfalen en Rijnland’ aan de Leostraße 3 in Paderborn. Hij was zeven jaar. Zijn moeder was op dat moment 52 jaar. Hermann verbleef er tot 29 april 1907. En sterker nog, ik kon mijn ogen niet geloven: ook twee iets oudere broers van Hermann, Julius, het tiende kind en Siegmund, het elfde, verbleven in het weeshuis. Zij waren ruim een jaar voor Hermann gearriveerd, in januari 1899.

Jewish Orphanage Paderborn
Het Joodse Provinciale Weeshuis voor Westfalen en Rijnland in Paderborn

Het joodse weeshuis in Paderborn was gevestigd in een speciaal voor dit doel opgetrokken gebouw. Een streng en hoog bakstenen gebouw, drie verdiepingen met hoge ramen. Het werd omgeven door een grote tuin waarin de kinderen hun eigen moestuintjes hadden. En het had een eigen huissynagoge. In de zomer van 1863 werd het opgeleverd, op 1 augustus namen de eerste éénentwintig weeskinderen hun intrek. Achtentwintig dagen later bij de officiële inwijding sprak Opperrabbijn Cahn uit Trier. Hij was lid van het Curatorium.

Joodse jongens en meisjes verbleven er tot ze veertien jaar waren geworden, daarna gingen de jongens meestal als gezel in de leer bij een Joodse handwerksman of winkelier. De meisjes verdwenen naar huishoudelijke beroepen in Joodse gezinnen. Het statuut van het weeshuis verbood de opname van ‘zedelijk verwaarloosde’ kinderen omdat deze een verderfelijke invloed zouden kunnen hebben op de andere kinderen. Gelukkig, daar kunnen we dan tenminste uit afleiden dat Pauline nette zonen had afgeleverd.

Fanny Nathan, fondsenwerver en Ersatzmutter

Kinderen voor het Joodse weeshuis in Paderborn, ca 1905

Het weeshuis was in 1856 van start gegaan, zeven jaar voor de oplevering van het gebouw aan de Leostraße. Gedurende de eerste twintig jaar werden er 93 pupillen opgevoed en geschoold. De grote kracht, oprichtster, fondsenwerver, directrice en Ersatzmutter was Fanny Nathan (1803-1877). Zij was een diep religieuze, gedreven vrouw die de mitswe van de tsedaka (de opdracht tot het verrichten van goede werken ten behoeve van de minderbedeelden) heel letterlijk nam. De eerste zeven jaren nam zij de wezen bij zichzelf in huis aan de Domplatz.

Herdenkingszaal in het weeshuis, ca 1905

Haar prestatie in de eerste helft van de negentiende eeuw dwingt respect af, zeker aan wie bedenkt dat een Joodse vrouw in die tijd niet werd geacht maatschappelijke ondernemingszin ten toon te spreiden. Fanny wist fondsen te werven bij rijke Joden ver buiten Paderborn, genoeg om een flink gebouw neer te zetten. Zij wist bovendien de burgemeester en niet-Joodse bestuurders op hogere niveaus voor haar plannen te enthousiasmeren. Het weeshuis functioneerde zonder enige financiële steun van een overheidsinstantie: ook voor het jaarlijkse budget wist Fanny sponsoren te werven. Wie driehonderd Mark schonk kreeg in ruil de zekerheid dat de weeskinderen gedurende zijn jaar van overlijden en vervolgens voor eeuwig op de Jahrzeitdag (de dag van overlijden) voor hem het kaddiesjgebed zouden zeggen. De bankier Baron Amschel Meyer Rothschild in Frankfurt was de meest geziene sponsor. In de Gedenkhalle, de herdenkingszaal hingen lijsten met namen en stonden geschilderde portretten van de gulle gevers.

De belofte van het tot in de eeuwigheid jaarlijks kaddiesj zeggen heeft het weeshuis niet kunnen nakomen. De nazi’s maakten een einde aan het tehuis en aan de meeste bewoners. Het gebouw werd later tijdens de oorlog door bommen getroffen, de ruïne is afgebroken.

Margit Naarmann, historica

Mijn kennis van het verblijf van Hermann en zijn broertjes in het Paderborner weeshuis dank ik aan de Duitse historica Margit Naarmann. Zij schreef over Fanny Nathan en haar weeshuis, en ook een kroniek van de Joodse families in Paderborn in de tijd van het nationaalsocialisme. De titel van dit boek is een veelzeggend citaat, opgetekend uit de volksmond: Von ihren Leuten wohnt hier keiner mehr, Van jullie soort woont er hier niemand meer.

Ik kreeg haar boek in handen tijdens een bezoek aan Altenbeken terwijl ik in gesprek was met Robert Koch, de ‘Ortsheimatpfleger’, hoeder van de plaatselijke geschiedenis. De omstandigheden lieten niet toe dat ik het ging lezen. Ik bladerde het boek tijdens het gesprek door en stuitte op een appendix: een volledige lijst met de namen van de kinderen die in het Joodse weeshuis van Paderborn hadden gewoond. En welja: dáár stond Hermann Löwenhardt! En nog twee broers! Wezen waren ze niet, maar ze hadden wel degelijk in het Joodse weeshuis gewoond.

Vanuit de auto op weg naar de Documenta in Kassel stuurde ik Pauline in Ann Arbor een kort e-mailtje:

Hello Pauline. I’m in Germany and found proof that your dad was indeed in the Paderborn Jewish orphanage at age 8-10. As were two of his brothers. Amazing, intriguing, puzzling. Search continues. John.

Hermann Löwenhardt ca. 1900
Herrmann Löwenhardt

Pauline stuurde het mailtje door aan haar jongste broer Joe op de Noordhelling van de Mauna Kea, de reuzenvulkaan op het grote eiland van Hawai. Zo leidde mijn geblader in Naarmanns boek in Altenbeken ertoe dat Joe op de Mauna Kea de foto’s die hij van zijn vader had nog eens goed bekeek. Eén ervan was opmerkelijk: Hermann in de leeftijd van pakweg zeven, acht jaar in een uniformpje. Hij draagt rijglaarsjes en heeft een uniformpet op het hoofd, op het uniform lijkt prominent het getal 86 te staan. Hermann staat voor een balustrade waarop een wapenschild gedeeltelijk zichtbaar is. Zijn dit misschien het uniform en het wapen van het Fannys weeshuis in Paderborn?


Op zoek naar een verklaring…

Welke drama’s hebben zich toch in het gezin van Levi en Pauline Löwenhardt afgespeeld? Was vader Levi misschien overleden? Of vertrokken? Waarom moesten de drie jongste kinderen naar een weeshuis? Zij waren immers geen wezen – had het tehuis misschien nog een andere functie? Naarmanns studie van Fanny Nathan en het weeshuis eindigt bij haar overlijden in 1877. Maar het weeshuis bleef bestaan, haar nicht Johanna Marcks-Nathan zette haar werk voort. Het is denkbaar dat het weeshuis rond de eeuwwisseling er andere functies bij had gekregen en niet langer een tehuis was voor alleen wezen in de strikte zin van het woord. Mogelijk was het een Joodse kostschool voor kinderen uit de wijde omgeving. Want zij kwamen van verre. De afstand van Oberhemer naar Paderborn is 87 kilometer, zo’n achttien uren te voet.

Een jaar geleden vond ik in het stadsarchief van Hemer gegevens die een aanzet bieden tot een verklaring. Pauline had in (Ober)hemer gedurende de twintig jaren tussen 1873 en 1892 twaalf kinderen gebaard, Hermann was het jongste. Opmerkelijk: hoewel althans in Nederland de kindersterfte hoog was, is geen van deze kinderen vroeg overleden. Stadsarchivaris Eberhart Thomas legde op 17 november 2011 een aantal oude registers voor me klaar. Daarbij waren het ‘Amtliches Abmelderegister Hemer, 1903’ – het register van vertrek uit de gemeente – en het Hemer adresboek van 1905. Uit het ‘vertrekregister’ bleek dat in 1903 de laatste gezinsleden uit Hemer waren vertrokken: Johanna op 3 maart (3.3.03, kort na haar achttiende verjaardag) eerst naar Dortmund-Aplerbeck en op 4 december opnieuw, naar Berlijn; Emil (huisschilder, dan 24 jaar) op 11 juli met onbekende bestemming (‘Auf Wanderschaft’), Max (metaalarbeider, 27 jaar) op 14 november naar Essen en Pauline zelf op 5 november naar haar geboorteplaats Plettenberg. Het adresboek van 1905 laat er geen twijfel meer over bestaan: er woont dan geen enkele Löwenhardt in Hemer meer.

De drie jongste zonen traden het Paderborner weeshuis binnen in de jaren 1899-1900. De weeshuisadministratie vermeldt dat zij alle drie kwamen vanuit Hemer en na hun veertiende verjaardag in de jaren 1901-1907 vertrokken naar andere steden. In 1903 vertrokken de laatste gezinsleden uit Hemer. Het heeft er veel van weg dat de pater familias Levi Löwenhardt ergens tussen 1898 en 1903 is overleden.


Foto’s van het Paderborner weeshuis zijn afkomstig uit het Festschrift zur fünfzigjährigen Stiftungs-Feier der jüdischen Waisen-Erziehungs-Anstalt für Westfalen und Rheinland zu Paderborn, 1856-1906. Cassel 1906

Categorie: Paderborn Tags: Hermann Löwenhardt, Julius Löwenhardt, Levi Löwenhardt, Pauline Löwenhardt-Lennhoff, Siegmund Löwenhardt

Twee Hermannen

31 augustus 2020 by John Löwenhardt

Lefmann Weijl, 1817-1888

Herman (Heiman) Weijl was één van mijn vier overgrootvaders. Alle vier waren Joodse slagers: Izaäk de Leeuw Azn. (1862-1941) in Almelo, Isaäk ten Brink Mzn. (1858-1943) in Denekamp, Levi Löwenhardt (1840-?) in Hemer, Duitsland en Herman Weijl in Oldenzaal. Van Levi weet ik nog steeds niet waar en wanneer hij is overleden, voor Herman Weijl is die vraag na lange jaren opgehelderd… daarover gaat dit verhaal.

[Lees meer…] overTwee Hermannen

Categorie: Assen, Den Haag, Oldenzaal, Wassenaar Tags: Calman Weijl, Herman Weijl, Hetty Frankfort-Weijl, Jansje Weijl-Poortje, Lefmann Weijl, Louis Weijl, Louisa de Leeuw-Weijl, Rika Groenberg

Nettie

14 juni 2020 by John Löwenhardt

In de sjabbesnacht van 13 juni 2020, 21 siewan 5780, overleed onze dierbare Nettie in zorgcentrum Regina Pacis in Arnhem. Zij werd 97 jaar oud en in haar heeft de laatste van de ‘oorlogsgeneratie’ van onze misjpoche deze wereld verlaten.

met opa Louis

Jeannetta de Leeuw werd op 7 januari 1923 in Enschede geboren. 1 Zij en ik hebben de familieband met elkaar gemeen, maar ook het feit dat bijna al onze voorouders Joodse slagers waren. Nettie’s vader Herman (1887-1951) had een slagerij aan de Hoogstraat in Enschede. Hij kocht zijn koeien op de veemarkt in Borculo. Haar grootvader Louis de Leeuw (1851-1931) had daarvoor dezelfde slagerij gerund (zie foto hieronder). En haar grootvader van moederszijde was slager Isaak Cohen in ‘s-Heerenberg (1857-1942). Nettie heeft haar beide grootvaders gekend: bij de dood van opa Louis was ze acht jaar, en ze was negentien toen opa Ies – nog net voor de invoering van de Jodenster – in ‘s-Heerenberg overleed.

Joodse les, Synagoge Enschede 1935. Nettie op stoel uiterst links.

Nettie was enig kind van vrij oude ouders. Bij haar geboorte was haar vader net 35 geworden, haar moeder Julia 33. Te oordelen naar het aantal foto’s dat de Enschedese fotograaf in haar vroege jeugd van haar heeft gemaakt, werd ze door haar ouders vertroeteld. Ze ziet er uit als een tevreden en gelukkig kind, omringd door de uitgebreide familie De Leeuw in Enschede, Almelo en daar tussenin. Er is, hoofdzakelijk op de zondagen, intensief contact met familie in Enschede, Oldenzaal, Almelo en ‘s-Heerenberg. Nettie bezoekt haar nichtje Mimi de Leeuw in Almelo, haar vader kaart in Enschede met de vader van Mimi’s verloofde Heinz, die vanaf 1936-37 vlakbij in Enschede woonde. Nettie heeft goede herinneringen aan haar jeugd. Ze zegt over zichzelf dat ze ‘een heel rustig kind’ was.

Vader Herman heeft in de zaak een knecht, moeder Julia een Duits dienstmeisje: Liesje uit Gelsenkirchen. Nettie gaat naar de lagere school aan de Brinkstraat. Na haar tiende levensjaar sturen haar ouders haar naar Joodse les in de gloednieuwe (in 1928 geopende) synagoge. Ze wordt lid van de plaatselijke afdeling van de Joodse Jeugdfederatie. Haar beste vriendin in deze periode is Lili Heilbron, een half jaar ouder dan Nettie.

Het gezin woont aan de Hoogstraat 14 in een ‘volkswijk’ net buiten het centrum van Enschede. Het woonhuis-slagerij en het buurpand Hoogstraat 16 zijn eigendom van opa Louis en later van de ouders. Nummer 16 is verhuurd aan het eveneens Joodse gezin van Frouwke en Mozes Bierman met hun zoon Simson, een jaar jonger dan Nettie.

Hoogstraat 14-16 Enschede, slager Louis met karakteristieke baard.

Het gezin-De Leeuw is niet sterk belijdend. Vader Herman gaat vrijwel nooit naar sjoel, Nettie en haar moeder met enige regelmaat, vooral op de talrijke Joodse feestdagen. Herman heeft geen koosjere slagerij en net als veel Joodse slagers is hij op sjabbes, zaterdag, geopend. Maar hij verkoopt ook koosjer vlees en dat komt vanzelfsprekend op tafel in het gezin. Op donderdagavond begint moeder Julia met koken voor de sjabbat.

Op elfjarige leeftijd begint ze aan de Mulo (Meer uitgebreid lager onderwijs) waaraan ze na vier jaren examen doet. Haar eerste baantje is daarna bij Modehuis Woudstra aan de Haaksbergerstraat. Het is een Joodse winkel die, als enige in Enschede, damesmode op internationaal niveau verkoopt. Nettie wordt assistent van mevrouw Cohen, hoofd administratie. Omdat er veel op rekening wordt gekocht is er een grote debiteurenadministratie, maar ook voorraadadministratie, boekhouding en correspondentie met leveranciers in binnen- en buitenland. Nettie verdient er vijftien gulden in de maand tot in 1941 of ’42 de door de Duitsers aangestelde Verwalter haar ontslaat. Het is tijd om onder te duiken.

Een van de Jodensterren gedragen door Nettie

Met hulp van twee dames van de organisatie van dominee Overduin vindt ze een onderduikadres. Gedetailleerde gegevens over de onderduikperiode ontbreken, maar zeker is dat ze in de Enschedese Hyacinthstraat geruimte tijd gastvrijheid geniet van verzetsman Hendrik Wolters en zijn vrouw Fia. Het gezin Wolters heeft in totaal tien a twaalf onderduikers het leven gered.

Nettie is de eerste van het gezin die onderduikt. Naar eigen zeggen heeft ze zich daarna ingespannen om ook onderduikplekken voor haar vader en moeder te vinden. Vader Herman had in 1941 een hartaanval. Als in de zomer van 1942 de oproepen voor de werkkampen komen, krijgt hij bezoek van Van Gelderen, één van de Enschedese textielfabrikanten en lid van de plaatselijke Joodse Raad. Nettie: Meneer de Leeuw, zei hij, u gaat niet weg morgenvroeg. U gaat in bed liggen en u doet of u heel erg ziek bent. En dan zien we weer verder. Dat heeft mijn vader gedaan, een paar weken. Stond natuurlijk op als het donker was. En toen kwam er een dokter; die schrok want hij zag er uit… toen is hij afgekeurd voor alle kampen. Is echt gebeurd hoor!… De Joodse Raad was heel goed in Enschede.

De doktersverklaring zou Herman de Leeuw niet hebben gered, zoveel is zeker. Hij ziet dat zelf in en duikt met zijn vrouw onder, op een ander adres dan hun dochter. Het hele gezin overleeft de Holocaust.

Na de bevrijding woont Nettie eerst nog een tijd bij haar onderduikfamilie, daarna samen met haar ouders bij een Joods gezin in de Emmastraat en tenslotte ook met hen in een huurwoning aan de Zuiderhagen. Haar eerste baan is op het kantoor van de dekenfabriek van Ies en Sally Heijmans, met een beginsalaris van zeventig gulden per maand. Ondertussen volgt ze (op eigen kosten) cursussen typen, stenografie en Engelse handelscorrespondentie (‘Practyk-diploma’ in januari 1950). In deze tijd, begin jaren-50, is zij bovendien actief in een leidende functie in de Joodse padvinderij. Het levert haar vriendschappen-voor-het-leven op.

1949

In september 1951 overlijdt Nettie’s vader, 63 jaar oud. Zij gaat op zoek naar werk in de Randstad. Voorzover er nog Joodse jeugd is overgebleven trekt die weg naar Israël, Amerika of Amsterdam. Ze vindt een baan op het kantoor van de Joodse Gemeente van Amsterdam, ze doet er de boekhouding. Aanvankelijk woont ze op een kamer, later volgt haar moeder haar en wonen moeder en dochter samen op de derde verdieping in de Uiterwaardenstraat 115. Op sjabbes bezoeken zij de synagoge aan de Lekstraat.

In maart 1955 ontmoet Nettie in Amsterdam Isidoor (Ies) Manasse, boekhouder bij de gemeente Arnhem. Ies is in april 1921 in Nijkerk geboren en heeft de bezetting samen met zijn moeder overleefd; ook hij heeft op veel adressen ondergedoken gezeten. Vader Eduard Louis (Eetje) Manasse was procuratiehouder van een knopenfabriek in Nijkerk. Hij is in 1942 gedeporteerd en dat najaar ergens in Centraal Europa bezweken of vermoord. Ies is bij de bevrijding 24 jaar oud. De onverklaarde dood van zijn vader is zijn hele leven een trauma gebleven.

ketoeba, huwelijkscontract van Ies en Nettie

Op 29 mei, twee maanden na hun ontmoeting, verloven zij zich. Al een half jaar later trouwt het stel: op 16 november in het Amsterdamse gemeentehuis en vier dagen later (zondag 5 Kislev 5716) in de ‘Leksjoel’. Nettie krijgt eervol ontslag bij de Amsterdamse Joodse Gemeente: het is een tijd waarin gehuwde vrouwen niet worden geacht te werken. Ies kan in Arnhem een huurflat krijgen, en daar, aan de Voetiuslaan 26””, gaan zij wonen. Ies is al spoedig bestuurslid en secretaris van de kehilla, de Joodse Gemeente Arnhem, Nettie stort zich op vrijwilligerswerk bij de WIZO en houdt dat 35 jaar vol. De Women’s International Zionist Organisation is gericht op het ondersteunen (inzamelen van fondsen voor) kwetsbare groepen in de Israëlische samenleving. De oprichting van de Nederlandse WIZO-tak viel samen met de oprichting van Israël. Samen met Ies bezoekt Nettie het land zeven keer.

op vakantie

Nettie en Ies zijn in de kleine Arnhemse Joodse gemeenschap een twee-eenheid die lang stand houdt. Kinderen zijn hun niet vergund, ze hadden ze wel graag gehad. Vanaf 1978 wonen zij in een eenvoudig ingerichte huurflat aan de Wichard van Pontlaan. Hun enige luxe is een hond, een auto’tje en regelmatige vakantiereizen naar het buitenland. Ies is lid van de Vrijmetselaars en voor zijn lange staat van dienst bij de Joodse Gemeente wordt hij als lid opgenomen in de Orde van Oranje Nassau. In de gesprekken tussen Nettie en Ies, en met bezoekers is de Holocaust een steeds terugkerend thema. Terugkijkend zei Nettie: Je was het niet zomaar kwijt, je bent het nog niet kwijt. Je wordt het ook niet kwijt.

Op 15 juni hebben wij Nettie naast Ies, haar levensgezel van bijna zestig jaren, begraven op de Joodse begraafplaats Moscowa. 2

Bronnen:
Familiearchief De Leeuw (Enschede, Arnhem) / Cohen (Bergh) / Manasse (Nijkerk)
Interview met Nettie, Arnhem 23 december 2010
Interviews afgenomen door Froukje Demant, 17 februari en 11 maart 2011 
Bert Woudstra, Enschede; mail 23.04.2020
Jan Ankoné, 'Fia Wolters-Mol deed wat ze doen moest', waarschijnlijk dagblad Tubantia; datum ontbreekt
Eva den Buurman, 'Verbazing in Arnhem', NIW 2 februari 1996
Joodsmonument.nl 

Noten / Footnotes
  1. Er is verwarring ontstaan over de laatste letter van haar voornaam. In sommige officiële documenten is dit een a, in andere een e. Ik schrijf de a, overeenkomstig Nettie’s vermelding in het trouwboekje van haar ouders en dat van haarzelf en Ies Manasse.[↩]
  2. Ies overleed op 17 december 2014[↩]

Categorie: Amsterdam, Arnhem, Enschede Tags: Herman de Leeuw, Isidoor Manasse, Nettie Manasse-de Leeuw

Sternlager

5 juni 2020 by John Löwenhardt Reageer

Hermann Kleeblatt stierf in het Sternlager van concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij was zeventig jaar oud en de laatste van het gezin Kleeblatt die aan de nazibarbaren ten prooi viel. De rest was al dood, zoon Arthur met diens gezin in Auschwitz (september 1942), zoon Walter in Sobibor (april 1943) en vrouw Lina (overleden in Kamp Westerbork op 28 december 1943). Alleen de jongste zoon Richard, geboren in 1906, overleefde de slachting.

Hermann was de broer van mijn overgrootmoeder Hannchen ten Brink-Kleeblatt (1861-1930). Hij was waarschijnlijk ook degeen die haar oudste dochter, Julia, in contact bracht met zijn buurjongen in Dortmund-Lindenhorst, de jonge slager Adolf Löwenhardt. Julia en Adolf trouwden in 1912.

In de officiële annalen, het Gedenkbuch van het Duitse Bundesarchiv, staat als Hermanns overlijdensdatum vermeld 12 september 1944. Dat was de dag waarop hij zeventig jaar werd… en dat maakte me achterdochtig. Toeval? Zou hij werkelijk op zijn zeventigste verjaardag zijn overleden?  Bergen-Belsen was geen vernietigingskamp. Maar er heerste vreselijke honger en een dodelijke vlektyfusepidemie. Wie zwak was, wie de moed opgaf, ophield te vechten om te overleven – wie apathisch werd, die stierf. Had Hermann Kleeblatt kort voor 12 september 1944 alle hoop laten varen… zodat er op zijn verjaardag een einde kwam aan zijn leven?

Waarschijnlijk de enige foto van Hermann Kleeblatt en zijn vrouw Lina in hun kruidenierszaak in Dortmund-Lindenhorst

Lezing van het boek van Evelien Gans over Jaap en Ischa Meijer bracht me ertoe het documentatiecentrum van Bergen-Belsen aan te schrijven. Gans geeft in haar boek een uitvoerige impressie van het bestaan in het Sternlager. Maar verbleef Hermann werkelijk in dit deel van het kamp? En waarom eigenlijk in Bergen-Belsen? Dit zogenaamde ‘uitruilkamp’ was gereserveerd voor Joden, grotendeels uit Nederland afkomstig, die eventueel door de nazi’s zouden worden geruild tegen Duitsers uit het buitenland. Hermann is het enige familielid dat in dit kamp terecht is gekomen. Waarom?

De mensen in het Sternlager mochten hun burgerkleding dragen maar moesten daarop hun jodenster blijven dragen – vandaar de naam. Gezinsleden bleven bij elkaar in de buurt en voor ouderen was er een aparte barak, het ‘Altersheim’. Zou Hermann daar onderdak hebben gekregen?

Op 24 februari 2014 ontvang ik een email met aanhangsels van Elfriede Schulz, medewerkster van de Gedenkstaette Bergen-Belsen. Zij heeft voor mij uitgezocht wat er nog over het verblijf van Hermann Kleeblatt is te vinden. Op mijn vraag waarom hij naar dit ‘voorkeurskamp’ werd gestuurd blijft zij het antwoord schuldig. Het is – wat mij betreft: voorlopig – een raadsel. Maar hij ‘zat’ inderdaad in het Sternlager, in welke barak is onbekend. Dan komt de verrassing: Hermann is op 2 januari 1945 gestorven na elf maanden in het kamp te hebben verbleven. Dat blijkt uit de lijst van Josef Weiss.

Josef (‘Jupp’) Weiss (1893-1976) was rond de jaarwisseling 1944-45 vier maanden ‘Judenältester’ in het Sternlager. Ook hij was uit Duitsland naar Nederland gevlucht en via Westerbork in Bergen-Belsen terecht gekomen. Hij verbleef al twintig maanden in Westerbork toen Hermann en zijn vrouw Lina daar op 29 september 1943 arriveerden. Drie maanden later stierf Lina, op 11 januari 1944 werd Josef Weiss met zijn gezin op transport gesteld naar Bergen-Belsen. Op 1 februari werd Hermann op het volgende transport gezet. Het is niet ondenkbaar dat Hermann en Josef elkaar persoonlijk kenden. Zij waren beiden afkomstig uit Nordrhein-Westfalen en hun deportatiegeschiedenis vertoonde overlappingen.

Josef – ‘Jupp’ – Weiss

Weiss had in en na de oorlog een goede reputatie. Als ‘Judenältester’ vervulde hij een spilfunctie tussen de kampleiding en de gevangenen. Sommigen maakten daar misbruik van, Jupp Weiss was een ‘Mensch’ die alom respect afdwong, bij zijn medegevangenen én bij de bewakers. Hij begeleidde dagelijks de kar waarop overledenen uit het Sternlager werden afgevoerd – en prevelde kaddisj.

Weiss hield in het verborgene lijsten bij, één daarvan een lijst van sterfgevallen. Op deze lijst staat Hermann Kleeblatt, geboren op 12 september 1874, overleden 2 januari 1945. Twee maanden lager op dezelfde geheime lijst van Jupp Weiss staan Margot Frank en haar zusje Anne.

Josef Weiss zelf overleed in 1976 in Jerusalem, 83 jaar oud. Zijn overlijdensdatum: 12 september, de geboortedag van Hermann Kleeblatt. Ik zou er bijna kabbalist van worden.

24 februari 2014, geredigeerd 5 juni 2020

Lees ook
Over Hannchen en de Kleeblatt familie: De herkomst van Hannchen
Over Adolf en Julia: Aan de Lindenhorster Straße en Letter to George

Categorie: Bergen-Belsen, Dortmund, Westerbork Tags: Hannchen ten Brink-Kleeblatt, Hermann Kleeblatt, Josef Weiss, Lina Kleeblatt

Joods verzet in Overijssel

4 mei 2020 by John Löwenhardt

Toespraak 4 mei 2020 bij het Provinciaal Verzetsmonument Overijssel te Markelo:

Wij herdenken de vrouwen en mannen die hun leven hebben gelaten in de strijd tegen de bezetter. Vierhonderd zeventig in getal, hun namen staan gebeiteld in dit monument. Maar we herdenken óók mensen wier naam hier niet in reliëf is te zien. Ik doel op de mannen en vrouwen uit de illegaliteit die de bevrijding hebben beleefd.

Videoregistratie

Anne Ottema

Ik ben in de jaren ‘50 opgegroeid in Almelo. Ik behoor tot wat men in Twenthe ‘oeleuvolk’ noemde, jullie soort mensen, Joden. Vanaf mijn vroege jeugd was ik me ervan bewust dat ik niet had bestaan zonder de moed van opa Ottema. Textielarbeider, anarchist en geheelonthouder: hij en zijn gezin boden mijn Joodse ouders onderdak. Zij zaten ondergedoken in zijn huis naast de spoorlijn die naar Duitsland voert. Ik zelf dook pas in ‘47 op. Opa Ottema was mijn surrogaat-opa, zijn dochter Grada mijn surrogaat-oma. Echte opa’s of oma’s heb ik nooit gehad.

In 1964 verliet ik Twente om in Amsterdam te gaan studeren. Ik kan me nog goed de terloopse uitspraak herinneren van mijn leermeester professor Bezemer: De mens is van nature een collaborateur. Ik was geschokt.

Die zeven woorden hebben me aan het denken gezet.

Wat zei Bezemer’s generalisatie eigenlijk over de Nederlanders ten tijde van het nazibewind? Ik was opgegroeid in een tijd waarin bijna héél Nederland zichzelf zag als het tegenovergestelde van collaborateur. In de jaren ‘50 had bijna iedereen in het verzet gezeten. Van Kooten & De Bie hebben later de draak met die houding gestoken: ‘Wo ist der Bahnhof? Do ist der Bahnhof’. Voor de Jodenmoord was geen aandacht. Voor de actieve medewerking die de ambtenarij de nazistische bezetter had verleend, evenmin.

Ik was me er heel goed van bewust dat mijn zusje en ik bestonden dankzij mensen die niet hadden gecollaboreerd. En die ook niet wég hadden gekeken of harteloos tóe hadden gekeken. Nee mensen die risico’s hadden gelopen door hun nek uit te steken, door elementaire menselijkheid te tonen:

Toen ‘t land werd onderdrukt
Geplunderd uitgemoord
Hebben ze alleen naar de
Innerlijke stem gehoord…

De woorden van Victor van Vriesland staan in dit monument gebeiteld.

In mijn jeugd had ik een primitief beeld van de relatie tussen Joden en het verzet. Joden hadden één keus gehad: óf zich melden voor transport, of de meest passieve vorm van verzet, onderduiken. Daarnaast, op geen enkele manier verbonden, was er Het Verzet met hoofdletters. Voor hen had ik een grenzeloze bewondering.

Nú weet ik dat mijn beeld van toen te primitief was. Onderduiken betekende niet perse dat de onderduiker zijn lot gelaten afwachtte. Er duiken steeds meer namen op van Joodse onderduikers die zich actief hebben verzet. Lang niet ieder van hen liet het leven. Op dit monument staan maar twee van deze Joodse namen: Barend Davidson uit Zwolle en Valk van Spiegel uit Diepenveen.

Barend Davidson

Davidson (Zwolle 1907 – Berlijn 1943) verzamelde al in het eerste jaar van de bezetting militaire inlichtingen. Dat was dus vóór de Jodendeportaties en de onderduik. Hij was lid van de Stijkelgroep die in april 1941 werd verraden. Na een verblijf van een jaar in het Oranjehotel in Scheveningen werd de groep in Berlijn berecht en op 4 juni 1943 aldaar gefusilleerd. Van Spiegel (Voorst 1879 – Diepenveen 1945) maakte deel uit van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Deventer. Hij hield zich bezig met hulp aan onderduikers, met illegale levensmiddelenvoorziening voor Westerbork en met falsificaties. Op 25 maart 1945 is hij in Deventer opgepakt, waarschijnlijk door verraad. Bij de nadering van de Canadese troepen is hij, met negen andere gevangenen, op 6 april 1945 op het landgoed Oxerhof in Diepenveen doodgeschoten.

U begrijpt al waar ik heen wil.

Ik verzet me tegen het beeld dat de Joden zich als makke lammeren naar de slachtbank lieten leiden. Ook hier in Overijssel zijn er tal van voorbeelden die dat weerleggen. Ik noem er een aantal: Leendert en Betty van Rooy en Lou de Winter die in de illegale ‘Persoonsbewijzencentrale’ werkten die vanaf januari 1943 in Pension De Klok aan de Brink in Deventer actief was. Lou de Winter was gespecialiseerd in het vervalsen van handtekeningen. Verder Julius Simon (1906-1989), Max Vromen (1911-1963) en diens vrouw Froukje Cohen (1919-1983), allen actief in het verzet in Deventer.

Margo Keijzer in Zwolle, de vrouw van Barend Davidson, hielp vanuit de onderduik geallieerde vliegers ontsnappen.

Edgar Kan

Laten we ook Sig Menko, Isidoor van Dam en Gerard Sanders van de Joodse Raad in Enschede niet vergeten, die in samenwerking met de organisatie van dominee Overduin actief hebben geworven voor onderduik. En Henk en Matthieu van Gelderen, ook uit Enschede, die in februari 1941 weigerden zich als Jood te laten registreren en in Amsterdam diep in de illegaliteit verzeild raakten en velen het leven redden. Ook de naam van Edgar Henri Kan moet genoemd, geboren en getogen in Oldenzaal. Hij zat in het Amsterdamse gewapende verzet. In januari 1945 werd hij gefusilleerd; hij ligt begraven op de Eerebegraafplaats Bloemendaal.

Simon van Spiegel in de smidse, mogelijk die van de firma Bendien in Almelo

Een naam die evenmin op het monument staat is die van een ver familielid van de eerder genoemde Valk van Spiegel: Simon van Spiegel (1922-1993) uit Deventer. Hij was geboren in een orthodox-Joods gezin. Na zijn onderduik in Deventer dook Sem, zoals hij ook werd genoemd, op onder een valse identiteit op in Almelo. Hij werd al spoedig de rechterhand van ‘Jodenhelper’ Frits Tusveld die een uitgebreid onderduiknetwerk beheerste. Nadat Tusveld in de zomer van ‘44 naar Zwolle had moeten vluchten verzorgde Sem van Spiegel samen met Tusveld’s vrouw het onderduiknetwerk. In 1982 is hij onderscheiden met het verzetsherdenkingskruis. Sem van Spiegel overleed elf jaar later in Jeruzalem.

Herdenken heeft alleen zin als we ook vooruit kijken en proberen herhaling te voorkomen. Als ik ons land en de wereld van vandaag overzie wordt het me zwaar te moede. De kortzichtigheid, het gebrek aan ontzag voor geschiedenis en voor feiten. Het kwaadaardig getwitter. Het racisme, de vreemdelingen- en Jodenhaat. De onverdraagzaamheid. Ik ben bang dat er spoedig weer mensen nodig zijn die uitsluitend naar hun innerlijke stem horen.

Op deze plek in het hart van onze provincie moet ik wel eindigen met een gedicht van Willem Wilmink uit Enschede. Het gedicht heet ‘Ben Ali Libi’ en eert de Joodse komiek Michel Velleman (1895-1943) die in Sobibor is vermoord. Velleman presenteerde zich voor de oorlog als professor Ben Ali Libi, goochelaar.

Ben Ali Libi
Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.

Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.

Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.

Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

In ‘t concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.

En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

Voor Ben Ali Libi, die arme schlemiel,
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.

Willem Wilmink

LEESTIPS: Een uitvoeriger versie van het verhaal over Simon van Spiegel is te vinden in mijn bijdrage aan Gezichten van Joods verzet. Veetig schetsen van Joden in verzet: ‘Jöd’njan, Simon van Spiegel en andere Joodse “Jodenhelpers” in Overijssel’; Amsterdam, Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, 2020, pp. 336-343. Lees over collaboratie en ‘Mitlaufer’ (meelopers) het belangrijke boek van de Frans-Duitse Géraldine Schwarz, De geheugenlozen. De herinnering als wapen tegen populisme. Amsterdam, Atlas-Contact 2019

Categorie: Almelo, Markelo, Overijssel Tags: Anne Ottema, Ben Ali Libi, Grada Hammink-Ottema, Heinz Löwenhardt, Mimi de Leeuw, Simon van Spiegel

Kale koppen

23 april 2020 by John Löwenhardt Reageer

Wie-o-wie?

Een mysterieuze foto uit het familiearchief: van slechts één van de tien personen is de identiteit bekend. Op de achterzijde is in het Duits geschreven ‘Neuenahr, zomer 1924’. De tweede man van links, duidelijk jonger dan de kale koppen, is mijn grootvader Adolf Löwenhardt. Onmiskenbaar. Het groepstreffen vond plaats in het kuuroord Bad Neuenahr-Ahrweiler in Rijnland-Palts ten zuiden van Bonn.

Maar wat voerde de toen veertigjarige slager Adolf, niet vergezeld van zijn vrouw Julia, van Dortmund naar Bad Neuenahr? Wie waren de vijf kale koppen die kennelijk niet erg veel in leeftijd van elkaar verschilden? En het echtpaar met (vermoedelijk) hun dochter en zoontje in het midden? Ik herken niet één van de negen gezichten. Wie het weet, mag het zeggen.

Categorie: Bad Neuenahr Tags: Adolf Löwenhardt

  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Ga naar pagina 6
  • Ga naar Volgende pagina »

Primaire Sidebar

Search

  • Nederlands
  • English
  • Deutsch

© 2021 | Löwenhardt Foundation