Een jaar geleden hebben we Hetty begraven, 6 mei 2020. Ze is 96 jaar oud geworden, geen geringe prestatie. Hetty Frankfort – Weijl is op 3 mei in zorgcentrum Beth Shalom overleden. Ik hoor daarvan twee uren voor de lewaje (begrafenis) begint op de Liberaal-Joodse begraafplaats Gan Hasjalom in Amstelveen. Terwijl Hetty wordt vervoerd van het Huis naar de Tuin van de Vrede, regel ik een auto en rij naar haar laatste rustplaats.
Met die rustplaats heeft ze het getroffen, vind ik. Voor het eerst kom ik op deze stijlvolle begraafplaats waar tot mijn verbazing nog heel veel ruimte is. Hetty’s man Max wacht er sinds februari 2008 op haar. Het wordt een lewaje in coronatijd, dat wil zeggen: een maximum van dertig rouwenden, geen bijeenkomst in de aula, geen handen schudden en al helemaal geen omhelzingen, afstand van persoon tot persoon van anderhalve meter. Geen kopje koffie of andere consumptie na afloop. De maatregelen zijn nu zeven weken van kracht.
Maar Hetty en haar nakomelingen treffen het met dit stralende weer. We staan in de zon op de ruimbemeten plek tussen aula en monument als de vier zwartgeklede dragers de kist met haar lichaam voor ons plaatsen, bedekt met een zwart doek met daarop de magen david. Rabbijn Menno ten Brink neemt het woord.
Met de dood zelf heeft Hetty het niet getroffen. Ze is in eenzaamheid gestorven. Ik hoor dat zij één van de vele Covid-19 besmettingsgevallen in Beth Shalom is geweest, althans: waarschijnlijk. Ze is niet getest. Maar anders dan de 26 mensen die er aan het virus zijn bezweken, heeft zij het verslagen. Ze is hersteld… en toen gevallen, een arm gebroken. De gevolgen daarvan waren ernstig; gezien de situatie in het huis werd bezoek, zelfs van haar dochter, niet toegelaten.
Na zijn toespraak vraagt Rabbijn Ten Brink wie van de aanwezigen iets wil zeggen. Stilte. Een oude meneer loopt tenslotte naar voren en neemt het woord. Hij en zijn vrouw waren bevriend met Max en Hetty en hij wil wel een paar woorden spreken, ‘onvoorbereid, dus recht uit het hart’. Hetty’s dochter, kleinzonen en achterkleinkinderen horen hem aan. Niemand neemt daarna het woord. Van de gehele misjpoche: niemand. We leven in een absurde tijd waarin we een onmenselijke afstand van elkaar moeten houden. Alleen warme woorden kunnen die afstand overbruggen, de kilte verdrijven. Maar niemand spreekt. De aanwezigen staan op ruwweg anderhalve meter van elkaar, mij bekruipt het gevoel dat ze liever twee meter van elkaar verwijderd zouden zijn.
Ook Hetty zweeg. Ze weigerde over het verleden te spreken. Dat ging zo ver dat ze zelfs de vóóroorlogse geschiedenis afwees. Ze wilde er niet over horen of lezen. Voor Hetty, geboren in Twente in 1924, begon de geschiedenis pas in 1946 in Amsterdam. Ze weigerde resoluut kennis te nemen van alles voor dat jaar. Mijn verhalen over de familie Weijl in Oldenzaal, haar ouders, haar grootouders, overgrootouders, ooms en tantes, ze wilde ze niet lezen.
Jeugd in de jaren ’30
Toch heb ik haar enkele bijzonderheden kunnen ontfutselen over het gezin waarin ze opgroeide. 1 Hetty was vier jaar en haar moeder zwanger van haar jongere zusje Rita toen het gezin in 1928 uit Enschede naar Amsterdam verhuisde, naar de Valeriusstraat. Daar woonden ze tot 1936 in een huurwoning, vader Louis was agent van de Enschedese firma Menko en had een goed inkomen. Na de geboorte van het broertje, het derde kind, verhuisde het gezin in 1936 naar een grotere woning aan de Johannes Verhulststraat; er zijn maar liefst vier slaapkamers. Het was “een grote [huur]woning met inwonende meid, op de begane grond woonkamer, keuken en een kamer die als kantoor voor mijn vader’s agentuur werd gebruikt, met een juffrouw die bij hem in dienst was. En veel kamers op de eerste verdieping. Hij was altijd op stap, vanaf 1936 had hij een auto, een Essex gekocht in de Schinkelstraat en daar kreeg hij wat instructie, een rijbewijs was er nog niet.” Later vertegenwoordigde vader Louis de wolfirma Feith. “In kantoor stonden grote rekken met wol en die gebruikte ik om te handwerken.”
Hetty ging vanaf 1930 naar de lagere school aan de Cornelis Krusemanstraat, daarna naar de meisjes-HBS aan de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat; het gebouw waar tijdens de bezetting de SD en Gestapo waren gevestigd.).
Hoe vroom was het gezin van Louis Weijl en Mina Roos eigenlijk? Hetty vertelde dat de grootouderparen Weijl én Roos nog koosjere huishoudingen voerden; haar eigen ouders aanvankelijk ook, “maar toen ze (de grootouders) niet meer op bezoek kwamen gingen mijn ouders over naar koosjer style (minder streng koosjer), geen varkenvlees en geen garnalen, weetjewel”. Hetty heeft zelf haar ouders gevraagd om op Joodse les te mogen; in haar klas zaten veel Joodse kinderen, vriendinnetjes. Ze heeft een jaar Joodse les gehad van de heer Prins. Maar toen het Jom Kipper (Grote Verzoendag, een vastendag) was en haar moeder zei dat ze geen eten kreeg – toen was de lol er af.
Dat Hetty niet over haar oorlogservaringen wilde vertellen moest ik accepteren. Het was onverstandig van haar, maar wie kan een Holocaust overlevende een verwijt maken? Toch zijn op basis van haar spaarzame mededelingen en in het archief in Bad Arolsen wel enkele feiten te achterhalen.
Vervolging, deportatie, terugkomst
Hetty trouwt op 5 augustus 1942 in Amsterdam met Max Frankfort. Ze is dan net achttien jaar. Het is drie weken nadat de deportaties uit Westerbork zijn begonnen. Hun huwelijk heeft er ongetwijfeld mee te maken dat Hetty daardoor dezelfde bescherming krijgt als Max dankzij zijn positie bij de Joodse Raad: hij is daar, vermoedelijk sinds november 1941, ‘kartotheekbeambte’. Later, de datum is onbekend, duiken zij onder. Op het derde onderduikadres worden zij op 7 juli 1944 verraden; op 13 juli worden zij als strafgevallen Westerbork binnengebracht en gehuisvest in barak 67, de strafbarak. Hetty en Max worden op 3 september op transport gesteld naar Auschwitz; in hetzelfde transport zitten Anne Frank met haar zus Margot en hun ouders.
Het transport van 3 september 1944 is het laatste transport naar Auschwitz. Als het daar op 5 september aankomt staan de sovjettroepen op zo’n tweehonderd kilometer afstand en zijn de nazi’s vooral bezig met het vernietigen van bewijzen. Het late moment van hun arrestatie en deportatie is hun redding geweest. Het valt niet te achterhalen of Hetty in andere kampen is geweest. Ze heeft mogelijk in een wapenfabriek gewerkt.
Van het lot van Max is iets meer bekend. Hij is in korte tijd Centraal Europa doorgesleept, van zuid naar noord naar zuid. Op 26 oktober wordt hij overgebracht van Auschwitz in Zuid-Polen naar concentratiekamp Stutthof in Noord Duitsland, 34 kilometer ten oosten van Danzig. Al een maand later, op 26 november, moet hij naar concentratiekamp Buchenwald nabij Weimar in het zuiden. Daar wordt hij op 11 april 1945 met nog bijna vierhonderd andere Nederlanders bevrijd. Blijkens lijsten die een maand later in Nederland werden gepubliceerd gold Max als politiek gevangene.
Hetty keert in Amsterdam terug op 13 juni 1945 en vestigt zich op het adres Stadionkade 69. Max is op dat moment al terug in de stad. Hun dochter wordt in oktober 1947 geboren. Hetty en Max krijgen uiteindelijk twee kleinzonen en drie achterkleinkinderen. Max is in de jaren-zestig directeur van Helfi Regenkleding NV, gevestigd aan de Spuistraat 84-86 in Amsterdam. Later verhuist het bedrijf naar de Zuidermolenweg 3 in Amsterdam-Osdorp. In 1970 fuseert het bedrijf met Van Ingen Holding NV tot Helfi International NV. Helfi International heeft circa 750 werknemers, met vestigingen in Amsterdam, Beneden Leeuwen, Enschede, Neede, Vasse, Geesbrug en Workum. Maar al in in juni 1971 moet faillissement worden aangevraagd.
Tot slot (maar lees verder onder de foto)
Ik kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat Hetty in haar leven weinig vreugde heeft gekend. Evenzo weinig als er vreugde spreekt uit de geboorteannonce die haar ouders op haar geboortedag in de Enschedese Tubantia plaatsten.
Is er dan niets positiefs over haar te melden? Heb ik geen enkele mooie herinnering? Toch wel. Door haar maakte ik kennis met een gezegde dat ik nog niet kende. Tijdens één van mijn bezoeken pochte ze op haar vrijgevigheid ten aanzien van dochter en kleinkinderen. ‘Je kunt het beter met de warme dan met de koude hand geven’, zei ze. Haar hand is nu koud, ik ben haar dankbaar voor het spreekwoord en het inzicht.

Naschrift, 6 mei 2021
Ik heb het niet gepast gevonden om tijdens haar leven naspeuringen te verrichten naar Hetty’s deportatiegeschiedenis, de traumatische periode waarover zij weigerde te spreken. Pas na publicatie van mijn verhaal over haar leven stuit ik op een onderzoek van Erika Prins dat opheldering brengt in een deel van Hetty’s niet-vertelde verhaal. Prins heeft veel werk verricht om te achterhalen wat er is geworden van ieder van de acht onderduikers van het achterhuis van Prinsengracht 263 in Amsterdam nadat zij op 3 september 1944 vanuit doorgangskamp Westerbork naar Auschwitz werden gedeporteerd. 2 Zij heeft haar onderzoek in april 2016 gepubliceerd, het is te lezen op haar website Het Historisch Bedrijf. 3
Het transport van 3 september ‘44 omvatte 1019 personen waarvan 675 ‘strafgevallen’ (Häftlinge), de categorie waartoe zowel de familie Frank als Hetty en Max Frankfort, als voormalige onderduikers, behoorden. Het vertrek uit Westerbork, de samenstelling van de trein – zestien goederenwagons en vijf ziekenwagons -, de reis, de aankomst in Auschwitz-Birkenau in de nacht van 5 op 6 september en de daar meteen op volgende selectie voor de gaskamers, alles is door Erika Prins zo nauwkeurig mogelijk gereconstrueerd, inclusief de gruwelijke details.
Tot degenen die na aankomst in Birkenau de selectie voor de gaskamers overleefden, behoorden alle acht onderduikers en ook Hetty en Max. Maar vanaf dit moment gingen vrouwen en mannen verschillende wegen: zij werden resoluut van elkaar gescheiden. In de loop van de registratieprocedure in de ‘Sauna’ kregen alle aangekomenen een registratienummer in hun linker onderarm getatoeëerd. Dankzij het feit dat de familienamen Frank en Frankfort ‘dicht bij elkaar liggen’ en het nauwkeurige werk van Erika Prins op het gebied van de kampregistratienummering in Auschwitz zijn in ieder geval de eerste uren, dagen en weken van Hetty en Max in Auschwitz te reconstrueren.
Registratienummering bestond in alle nazikampen, maar alleen in Auschwitz werd dat nummer ook in de arm van de gevangene gebrand. Max werd nummer B 9169, Hetty werd, met moeder en dochters Frank, een niet meer ondubbelzinnig vast te stellen nummer tussen A 25109 en A 25121. Hetty heeft welhaast zeker samen met Edith, Margot en Anne Frank in de rij gestaan voor de tatoeëerder, Max samen met Otto Frank.
Na de registratie werden de mannen te voet naar het hoofdkamp, Auschwitz I, gebracht. Ze werden daar ondergebracht in ‘Quarantaineblock 8’ en moesten zware arbeid verrichten. Op 26 oktober behoorde Max tot een groep mannelijke gevangenen die naar Stutthoff werden overgeplaatst. Hetty werd aanvankelijk samen met de meeste andere vrouwen uit het transport van 3 september ondergebracht in quarantainebarak 29 in Auschwitz-Birkenau. Ook zij moesten zwaar werk verrichten, maar in het geval van de vrouwen was dat opvallend nutteloos werk. Op 26 oktober (de dag dat Max voor Stutthoff werd geselecteerd) werden circa vijftig vrouwen geselecteerd voor overbrenging naar kamp-Libau in Opper-Silezië en nog eens vijftig naar Kratzau in Tsjechië om ‘dwangarbeid in de oorlogsindustrie te verrichten. Het waren “gezonde” vrouwen die in staat geacht werden te kunnen werken’. 4 Eén van hen was Bloeme Evers. ‘Ondanks de zware omstandigheden hebben de meesten van hen de oorlog overleefd’, schrijft Prins.
Hetty dus ook. Een overlever, ze is 96 geworden. Het enige detail dat zij tegenover mij heeft genoemd was het woord ‘wapenfabriek’. Gezien de bevindingen van Erika Prins lijkt het waarschijnlijk dat zij eind oktober 1944 met een vijftigtal andere Nederlandse vrouwen ofwel naar Libau of naar Kratzau is overgebracht.
Noten / Footnotes- Bronnen: gesprekken met Hetty op 5 en 10 januari 2014, 17 september 2015 en 12 januari 2016; Arolsen archief, online; Tubantia 25 maart 1924 en 13 april 1970; Algemeen Handelsblad 14 april 1970; NRC Handelsblad 20 juli 1971; Provinciale Zeeuwse Courant 21 juli 1971.[↩]
- Anne Frank, haar zusje Margot en ouders Edith en Otto; Hermann van Pels, Auguste van Pels-Röttgen, hun zoon Peter van Pels en de tandarts Fritz Pfeffer.[↩]
- Erika Prins, Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers uit het Achterhuis in de kampen. Amsterdam, april 2016. PDF-bestand, 101 blz. [↩]
- Prins, 39[↩]