Op zoek naar het graf van Lina Kleeblatt-Weinberg, 1873-1943
1 augustus 2012. Bijna negenenzestig jaar na haar dood ben ik vandaag de eerste die een steentje legt op de matseiwe (grafsteen) van Lina Weinberg. Op 28 december 1943 stierf ze op zeventigjarige leeftijd in doorgangskamp Westerbork, mogelijk – hopelijk – met haar man Hermann aan haar zijde. Haar zonen Walter en Arthur waren op dat moment al gedeporteerd en dood, maar dat laatste wist ze niet. Slechts de jongste van de drie zonen van Lina en Hermann, Richard (13.07.1906) heeft de oorlog overleefd. Er wordt gezegd dat hij vanuit Luik een aanvraag voor Wiedergutmachung heeft ingediend. Het valt niet uit te sluiten dat hij in Diemen is geweest en het graf van zijn moeder heeft gevonden. Maar waarschijnlijk is het niet.
Mijn relatie met Lina en Hermann – die ik nooit heb gekend – is een verre… maar ook romantische. Hermann Kleeblatt was een broer van mijn overgrootmoeder Hannchen ten Brink-Kleeblatt, in juni 1861 geboren in Lütgeneder, Duitsland, in oktober 1930 begraven op de nieuwe Joodse begraafplaats van Denekamp. Hermann en Lina dreven een kruidenierszaak in de wijk Dortmund-Lindenhorst. Dit voormalige dorp werd grotendeels bevolkt door mijnwerkers, ‘gastarbeiders’ (zoals we ze later noemden) uit Polen en Bohemen.
In of rond 1908 stuurde Hannchen haar oudste dochter Julia naar haar broer en schoonzus in Dortmund om te helpen bij de zorg voor hun kinderen. Julia werd in dat jaar 18 jaar oud, Walter was 7, Arthur 5 en Richard 3 jaar oud. Daar aan de Lindenhorster Straße leerde Julia de jonge slager Adolf Löwenhardt kennen. Julia en Adolf trouwden in 1912 en begonnen een slagerij in het pand naast de winkel van Hermann en Lina. Hun eerste zoon, later mijn vader, werd in augustus 1913 geboren. Kort en goed: zonder de romance tussen de Denekampse ‘Juulchen’ en de knappe, besnorde Adolf was ik er niet geweest.
Het lichaam van Lina werd de dag na haar overlijden in Westerbork gecremeerd. Na de bevrijding is de urn met as overgebracht naar de Joodse begraafplaats bij Diemen. Daar is ze bijgezet in veld U, temidden van rond de vierhonderd in Westerbork gecremeerde Joden. Veld U, rij 14, graf 10. Kort geleden vond ik de overlijdensakte die in Westerbork was opgemaakt. Over de doodsoorzaak gaf deze geen uitsluitsel.
Via de familie De Leeuw kwam ik bij Lina Kleeblatt. De wens om haar graf te vinden bestond al lang, maar er diende zich geen goede gelegenheid aan om naar Diemen te reizen en een eerste bezoek te brengen aan de uitgestrekte begraafplaats. Die gelegenheid kwam, geheel onverwacht, bij mijn eerste bezoek aan de toen tachtigjarige Ze’ev Bar (Walter Bartfeld) in Amsterdam-Buitenveldert.
Iets over tienen bel ik aan. Het is een fris-zonnige woensdagochtend en ik verheug me op een kopje koffie op Ze’evs balkon. Zijn naam ben ik in afgelopen jaren regelmatig tegengekomen, maar ik heb nooit de moeite genomen hem op te zoeken. Pas onlangs, dankzij mijn zuster, is er een belletje gaan rinkelen. Ze’ev is een van de overlevenden van het ‘Pas-Opkamp’ in de bossen bij Vierhouten, ook wel het Verscholen Dorp genoemd. Mijn grootouders De Leeuw en oom Johan hebben er de dood gevonden. Bij het gedenkteken aan de Tongerenscheweg spreekt Ze’ev ieder jaar op vier mei het kaddiesj uit.
Een forse man met een groot rond hoofd noodt me binnen. Door de ruime flat loodst hij me naar een klein kamertje waar temidden van gonzende computers nog een man zit. Er is nauwelijks plaats voor ons drieën. De andere aanwezige stelt zich voor als Reinier Bobbe – een naam die ik vaker heb gehoord.
“Van Akevoth?” vraag ik.
“Ja, ik doe het Stenen Archief, ik heb vele duizenden grafstenen gefotografeerd.”
Ik ben met stomheid geslagen. Wat een toeval.
Of toch niet, geen toeval? Zonder veel acht op mij te slaan wisselen Ze’ev en Reinier genealogische gegevens met elkaar uit. Over mijn familie, over de Oldenzaalse Weijls.
Ze’ev: “Wist je wel dat de Weijls afstammen van een zeer voorname familie uit de Elzas? Bankiers en opperrabbijnen, buitengewoon welgesteld.”
Hij lacht me bemoedigend toe. Later in het gesprek besef ik hoe groot de emotionele afstand tussen Ze’ev en mij is. Deze sympathieke oude man is nog heel goed bij de pinken en uitgesproken opgewekt. Hij heeft vijfentwintig jaar in Israël gewoond, heeft er een kibboets helpen opzetten, en is in 1976 in Nederland teruggekeerd.
“Ik heb aan het verblijf in het bos geen tauma overgehouden”, vertelt hij me ongevraagd. Met zijn beide ouders en een van zijn grootmoeders heeft hij de negentien maanden in een ingegraven boshut in het Pas-Opkamp overleefd. Bij de ontdekking op 29 oktober 1944 kwam de lange periode van verblijf in het bos in combinatie met zijn vaders achtergrond als houtvester goed van pas. Hij kon zich ook in het schemerdonker goed oriënteren en voerde zijn gezin weg van het gevaar. Na twee nachten in een hooiberg werd contact gelegd met (Mr. Edouard) von Baumhauer, de grondlegger van het kamp.
“We waren uitgehongerd”, zegt Ze’ev.
“En weet je waarmee hij kwam?”
“Een fles rode wijn en gebraden fazant.”
Dat was kennelijk over van het avondmaal.
Von Baumhauer was een gegoede advocaat uit Amsterdam.
Na de hooiberg werd een onderduikadres gevonden. Net als andere voormalige bewoners van het Pas-Opkamp ging het gezin Bartfeld met vervalste persoonsbewijzen door voor niet-Joodse evacuees uit de omgeving van Oosterbeek, waar bij Operatie Market Garden een kleine twee maanden tevoren veel huizen verwoest waren.
Zo kan het dus ook. “Je hebt wel vreselijk veel mazzel gehad,” zeg ik. De oorlog is voor hem geen breuk geweest. Hij stortte zich in de latere jaren veertig in het Joodse verenigingsleven, vertrok naar Israel. Later was hij leraar biologie aan het Maimonides Lyceum in Amsterdam.
Mijn grootouders en oom Johan waren pas twee maanden in het bos toen het kamp werd ontdekt. Anders dan Ze’evs vader konden zij zich kennelijk niet goed oriënteren. Ze slaagden er niet in weg te komen, werden gepakt en vermoord. Het trauma van mijn moeder draag ik met me mee. Jaloezie wil ik het niet noemen: het doet gewoon goed iemand te ontmoeten die… normaal is gebleven.
Reinier heeft zich tijdens ons gesprek betrekkelijk afzijdig gehouden. Dit is Ze’evs verhaal. Maar op de een of andere manier komt het gesprek op de begraafplaats in Diemen, en Reinier vertelt dat hij ook daar alle grafstenen heeft gefotografeerd.
“Dan wil je me misschien wel eens helpen de plek te vinden waar de as van Lina Weinerg ligt begraven?”
Hij aarzelt geen moment: “Ik woon in de buurt, moet straks toch die kant op!”
Een half uur later parkeert hij zijn auto bij de ingang van de begraafplaats en samen lopen we over het knerpende grind van het pad, langs het metaheirhuisje.
Vak U ligt helemaal achteraan, omringd door een goed onderhouden hek. Ik dwaal tussen de stenen. Ik zie geen patroon dat verraadt waar ik rij 14, graf 10 moet zoeken. Maar ondertussen zie ik dat de overledenen van Westerbork hier een eigen matseiwe hebben – dát had ik niet verwacht. Een grafsteen op een Joodse begraafplaats voor een gecremeerde, dat is al bijzonder. Maar bovendien: in dit geval zullen er meestal geen nabestaanden zijn geweest om die steen te betalen.
Ik loop terug naar het grindpad om twee steentjes te rapen. Als ik me omkeer zie ik Reinier met een haast nonchalante trots gebaren: “hier!”. Enkele tellen later sta ik voor de grafsteen waarin de naam van Lina gebeiteld staat.
In memoriam
Ze’ev Bar (Walter Bartfeld), 1931-2019
Reinier Bobbe, 1937-2014
Lees over Lina en Hermann Kleebatt ook
de Letter to George en Sternlager