• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar

Löwenhardt Foundation

Over de geschiedenis van vier families

  • Home
  • De stichting
  • Kunst
  • Exposities
  • Fotoalbum
  • In druk
  • Contact

John Löwenhardt

Lewaje in coronatijd

3 mei 2021 by John Löwenhardt

Een jaar geleden hebben we Hetty begraven, 6 mei 2020. Ze is 96 jaar oud geworden, geen geringe prestatie. Hetty Frankfort – Weijl is op 3 mei in zorgcentrum Beth Shalom overleden. Ik hoor daarvan twee uren voor de lewaje (begrafenis) begint op de Liberaal-Joodse begraafplaats Gan Hasjalom in Amstelveen. Terwijl Hetty wordt vervoerd van het Huis naar de Tuin van de Vrede, regel ik een auto en rij naar haar laatste rustplaats.

Met die rustplaats heeft ze het getroffen, vind ik. Voor het eerst kom ik op deze stijlvolle begraafplaats waar tot mijn verbazing nog heel veel ruimte is. Hetty’s man Max wacht er sinds februari 2008 op haar. Het wordt een lewaje in coronatijd, dat wil zeggen: een maximum van dertig rouwenden, geen bijeenkomst in de aula, geen handen schudden en al helemaal geen omhelzingen, afstand van persoon tot persoon van anderhalve meter. Geen kopje koffie of andere consumptie na afloop. De maatregelen zijn nu zeven weken van kracht.

Maar Hetty en haar nakomelingen treffen het met dit stralende weer. We staan in de zon op de ruimbemeten plek tussen aula en monument als de vier zwartgeklede dragers de kist met haar lichaam voor ons plaatsen, bedekt met een zwart doek met daarop de magen david. Rabbijn Menno ten Brink neemt het woord.

Met de dood zelf heeft Hetty het niet getroffen. Ze is in eenzaamheid gestorven. Ik hoor dat zij één van de vele Covid-19 besmettingsgevallen in Beth Shalom is geweest, althans: waarschijnlijk. Ze is niet getest. Maar anders dan de 26 mensen die er aan het virus zijn bezweken, heeft zij het verslagen. Ze is hersteld… en toen gevallen, een arm gebroken. De gevolgen daarvan waren ernstig; gezien de situatie in het huis werd bezoek, zelfs van haar dochter, niet toegelaten.

Na zijn toespraak vraagt Rabbijn Ten Brink wie van de aanwezigen iets wil zeggen. Stilte. Een oude meneer loopt tenslotte naar voren en neemt het woord. Hij en zijn vrouw waren bevriend met Max en Hetty en hij wil wel een paar woorden spreken, ‘onvoorbereid, dus recht uit het hart’. Hetty’s dochter, kleinzonen en achterkleinkinderen horen hem aan. Niemand neemt daarna het woord. Van de gehele misjpoche: niemand. We leven in een absurde tijd waarin we een onmenselijke afstand van elkaar moeten houden. Alleen warme woorden kunnen die afstand overbruggen, de kilte verdrijven. Maar niemand spreekt. De aanwezigen staan op ruwweg anderhalve meter van elkaar, mij bekruipt het gevoel dat ze liever twee meter van elkaar verwijderd zouden zijn.

Ook Hetty zweeg. Ze weigerde over het verleden te spreken. Dat ging zo ver dat ze zelfs de vóóroorlogse geschiedenis afwees. Ze wilde er niet over horen of lezen. Voor Hetty, geboren in Twente in 1924, begon de geschiedenis pas in 1946 in Amsterdam. Ze weigerde resoluut kennis te nemen van alles voor dat jaar. Mijn verhalen over de familie Weijl in Oldenzaal, haar ouders, haar grootouders, overgrootouders, ooms en tantes, ze wilde ze niet lezen.

Jeugd in de jaren ’30

Mina Weijl-Roos met Hetty en Rita, 1929

Toch heb ik haar enkele bijzonderheden kunnen ontfutselen over het gezin waarin ze opgroeide. 1 Hetty was vier jaar en haar moeder zwanger van haar jongere zusje Rita toen het gezin in 1928 uit Enschede naar Amsterdam verhuisde, naar de Valeriusstraat. Daar woonden ze tot 1936 in een huurwoning, vader Louis was agent van de Enschedese firma Menko en had een goed inkomen. Na de geboorte van het broertje, het derde kind, verhuisde het gezin in 1936 naar een grotere woning aan de Johannes Verhulststraat; er zijn maar liefst vier slaapkamers. Het was “een grote [huur]woning met inwonende meid, op de begane grond woonkamer, keuken en een kamer die als kantoor voor mijn vader’s agentuur werd gebruikt, met een juffrouw die bij hem in dienst was. En veel kamers op de eerste verdieping. Hij was altijd op stap, vanaf 1936 had hij een auto, een Essex gekocht in de Schinkelstraat en daar kreeg hij wat instructie, een rijbewijs was er nog niet.” Later vertegenwoordigde vader Louis de wolfirma Feith. “In kantoor stonden grote rekken met wol en die gebruikte ik om te handwerken.”

Hetty ging vanaf 1930 naar de lagere school aan de Cornelis Krusemanstraat, daarna naar de meisjes-HBS aan de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat; het gebouw waar tijdens de bezetting de SD en Gestapo waren gevestigd.).

Louis Weijl, 1897-1942

Hoe vroom was het gezin van Louis Weijl en Mina Roos eigenlijk? Hetty vertelde dat de grootouderparen Weijl én Roos nog koosjere huishoudingen voerden; haar eigen ouders aanvankelijk ook, “maar toen ze (de grootouders) niet meer op bezoek kwamen gingen mijn ouders over naar koosjer style (minder streng koosjer), geen varkenvlees en geen garnalen, weetjewel”. Hetty heeft zelf haar ouders gevraagd om op Joodse les te mogen; in haar klas zaten veel Joodse kinderen, vriendinnetjes. Ze heeft een jaar Joodse les gehad van de heer Prins. Maar toen het Jom Kipper (Grote Verzoendag, een vastendag) was en haar moeder zei dat ze geen eten kreeg – toen was de lol er af.

Dat Hetty niet over haar oorlogservaringen wilde vertellen moest ik accepteren. Het was onverstandig van haar, maar wie kan een Holocaust overlevende een verwijt maken? Toch zijn op basis van haar spaarzame mededelingen en in het archief in Bad Arolsen wel enkele feiten te achterhalen.

Vervolging, deportatie, terugkomst

Hetty trouwt op 5 augustus 1942 in Amsterdam met Max Frankfort. Ze is dan net achttien jaar. Het is drie weken nadat de deportaties uit Westerbork zijn begonnen. Hun huwelijk heeft er ongetwijfeld mee te maken dat Hetty daardoor dezelfde bescherming krijgt als Max dankzij zijn positie bij de Joodse Raad: hij is daar, vermoedelijk sinds november 1941, ‘kartotheekbeambte’. Later, de datum is onbekend, duiken zij onder. Op het derde onderduikadres worden zij op 7 juli 1944 verraden; op 13 juli worden zij als strafgevallen Westerbork binnengebracht en gehuisvest in barak 67, de strafbarak. Hetty en Max worden op 3 september op transport gesteld naar Auschwitz; in hetzelfde transport zitten Anne Frank met haar zus Margot en hun ouders.

Het transport van 3 september 1944 is het laatste transport naar Auschwitz. Als het daar op 5 september aankomt staan de sovjettroepen op zo’n tweehonderd kilometer afstand en zijn de nazi’s vooral bezig met het vernietigen van bewijzen. Het late moment van hun arrestatie en deportatie is hun redding geweest. Het valt niet te achterhalen of Hetty in andere kampen is geweest. Ze heeft mogelijk in een wapenfabriek gewerkt.

Van het lot van Max is iets meer bekend. Hij is in korte tijd Centraal Europa doorgesleept, van zuid naar noord naar zuid. Op 26 oktober wordt hij overgebracht van Auschwitz in Zuid-Polen naar concentratiekamp Stutthof in Noord Duitsland, 34 kilometer ten oosten van Danzig. Al een maand later, op 26 november, moet hij naar concentratiekamp Buchenwald nabij Weimar in het zuiden. Daar wordt hij op 11 april 1945 met nog bijna vierhonderd andere Nederlanders bevrijd. Blijkens lijsten die een maand later in Nederland werden gepubliceerd gold Max als politiek gevangene.

Hetty keert in Amsterdam terug op 13 juni 1945 en vestigt zich op het adres Stadionkade 69. Max is op dat moment al terug in de stad. Hun dochter wordt in oktober 1947 geboren. Hetty en Max krijgen uiteindelijk twee kleinzonen en drie achterkleinkinderen. Max is in de jaren-zestig directeur van Helfi Regenkleding NV, gevestigd aan de Spuistraat 84-86 in Amsterdam. Later verhuist het bedrijf naar de Zuidermolenweg 3 in Amsterdam-Osdorp. In 1970 fuseert het bedrijf met Van Ingen Holding NV tot Helfi International NV. Helfi International heeft circa 750 werknemers, met vestigingen in Amsterdam, Beneden Leeuwen, Enschede, Neede, Vasse, Geesbrug en Workum. Maar al in in juni 1971 moet faillissement worden aangevraagd.

Tot slot (maar lees verder onder de foto)

Tubantia 25 maart 1924

Ik kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat Hetty in haar leven weinig vreugde heeft gekend. Evenzo weinig als er vreugde spreekt uit de geboorteannonce die haar ouders op haar geboortedag in de Enschedese Tubantia plaatsten.

Is er dan niets positiefs over haar te melden? Heb ik geen enkele mooie herinnering? Toch wel. Door haar maakte ik kennis met een gezegde dat ik nog niet kende. Tijdens één van mijn bezoeken pochte ze op haar vrijgevigheid ten aanzien van dochter en kleinkinderen. ‘Je kunt het beter met de warme dan met de koude hand geven’, zei ze. Haar hand is nu koud, ik ben haar dankbaar voor het spreekwoord en het inzicht.

Naschrift, 6 mei 2021

Ik heb het niet gepast gevonden om tijdens haar leven naspeuringen te verrichten naar Hetty’s deportatiegeschiedenis, de traumatische periode waarover zij weigerde te spreken. Pas na publicatie van mijn verhaal over haar leven stuit ik op een onderzoek van Erika Prins dat opheldering brengt in een deel van Hetty’s niet-vertelde verhaal. Prins heeft veel werk verricht om te achterhalen wat er is geworden van ieder van de acht onderduikers van het achterhuis van Prinsengracht 263 in Amsterdam nadat zij op 3 september 1944 vanuit doorgangskamp Westerbork naar Auschwitz werden gedeporteerd. 2 Zij heeft haar onderzoek in april 2016 gepubliceerd, het is te lezen op haar website Het Historisch Bedrijf. 3 

Het transport van 3 september ‘44 omvatte 1019 personen waarvan 675 ‘strafgevallen’ (Häftlinge), de categorie waartoe zowel de familie Frank als Hetty en Max Frankfort, als voormalige onderduikers, behoorden. Het vertrek uit Westerbork, de samenstelling van de trein – zestien goederenwagons en vijf ziekenwagons -, de reis, de aankomst in Auschwitz-Birkenau in de nacht van 5 op 6 september en de daar meteen op volgende selectie voor de gaskamers, alles is door Erika Prins zo nauwkeurig mogelijk gereconstrueerd, inclusief de gruwelijke details. 

Tot degenen die na aankomst in Birkenau de selectie voor de gaskamers overleefden, behoorden alle acht onderduikers en ook Hetty en Max. Maar vanaf dit moment gingen vrouwen en mannen verschillende wegen: zij werden resoluut van elkaar gescheiden. In de loop van de registratieprocedure in de ‘Sauna’ kregen alle aangekomenen een registratienummer in hun linker onderarm getatoeëerd. Dankzij het feit dat de familienamen Frank en Frankfort ‘dicht bij elkaar liggen’ en het nauwkeurige werk van Erika Prins op het gebied van de kampregistratienummering in Auschwitz zijn in ieder geval de eerste uren, dagen en weken van Hetty en Max in Auschwitz te reconstrueren.

Registratienummering bestond in alle nazikampen, maar alleen in Auschwitz werd dat nummer ook in de arm van de gevangene gebrand. Max werd nummer B 9169, Hetty werd, met moeder en dochters Frank, een niet meer ondubbelzinnig vast te stellen nummer tussen A 25109 en A 25121. Hetty heeft welhaast zeker samen met Edith, Margot en Anne Frank in de rij gestaan voor de tatoeëerder, Max samen met Otto Frank.

Na de registratie werden de mannen te voet naar het hoofdkamp, Auschwitz I, gebracht. Ze werden daar ondergebracht in ‘Quarantaineblock 8’ en moesten zware arbeid verrichten. Op 26 oktober behoorde Max tot een groep mannelijke gevangenen die naar Stutthoff werden overgeplaatst. Hetty werd aanvankelijk samen met de meeste andere vrouwen uit het transport van 3 september ondergebracht in quarantainebarak 29 in Auschwitz-Birkenau. Ook zij moesten zwaar werk verrichten, maar in het geval van de vrouwen was dat opvallend nutteloos werk. Op 26 oktober (de dag dat Max voor Stutthoff werd geselecteerd) werden circa vijftig vrouwen geselecteerd voor overbrenging naar kamp-Libau in Opper-Silezië en nog eens vijftig naar Kratzau in Tsjechië om ‘dwangarbeid in de oorlogsindustrie te verrichten. Het waren “gezonde” vrouwen die in staat geacht werden te kunnen werken’. 4 Eén van hen was Bloeme Evers. ‘Ondanks de zware omstandigheden hebben de meesten van hen de oorlog overleefd’, schrijft Prins.

Hetty dus ook. Een overlever, ze is 96 geworden. Het enige detail dat zij tegenover mij heeft genoemd was het woord ‘wapenfabriek’. Gezien de bevindingen van Erika Prins lijkt het waarschijnlijk dat zij eind oktober 1944 met een vijftigtal andere Nederlandse vrouwen ofwel naar Libau of naar Kratzau is overgebracht.

Noten / Footnotes
  1. Bronnen: gesprekken met Hetty op 5 en 10 januari 2014, 17 september 2015 en 12 januari 2016; Arolsen archief, online; Tubantia 25 maart 1924 en 13 april 1970; Algemeen Handelsblad 14 april 1970; NRC Handelsblad 20 juli 1971; Provinciale Zeeuwse Courant 21 juli 1971.[↩]
  2. Anne Frank, haar zusje Margot en ouders Edith en Otto; Hermann van Pels, Auguste van Pels-Röttgen, hun zoon Peter van Pels en de tandarts Fritz Pfeffer.[↩]
  3. Erika Prins, Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers uit het Achterhuis in de kampen. Amsterdam, april 2016. PDF-bestand, 101 blz. [↩]
  4. Prins, 39[↩]

Categorie: Amsterdam, Enschede

De valse Dalet

28 januari 2021 by John Löwenhardt Reageer

De agent moet er even over nadenken. Hij staart voor zich uit over zijn stuurwiel, door de voorruit van zijn imposante politiewagen. Het is me opgevallen dat de politie in de dorpen prominent aanwezig is. Schijnbaar doelloos patrouilleert een politiewagen heen en weer, net als in het vorige dorp waarin we verbleven. Zou er een terreurdreiging zijn, hier tussen de meren van noordwest Litouwen? In deze liefelijke omgeving is het moeilijk voorstelbaar De tijd lijkt stil te hebben gestaan, tenminste een jaar of vijftig. Dan lichten zijn ogen op, hij kijkt strak vooruit en zegt: ‘plies follow mie. Aj wil show you.’

We vertrekken bij de houten kerk van Berzjoras. De agent slaat rechtsaf de verharde weg op, wij fietsen achter hem aan richting Plunge. Hij zet er behoorlijk de vaart in. Tanya heeft de man de weg gevraagd naar de oude ‘Jewish cemetery’ die hier ergens in de omgeving moet zijn. De afstand tussen ons en de voortsnellende politiewagen neemt fors toe, bij een bocht in de weg verdwijnt hij uit het gezicht. We rijden tussen twee meren, links het grote Plateliaimeer, rechts het kleinere Berzjorasmeer waaraan ons vakantieonderkomen gelegen is. Dit is het nationale park Zjemaitia. De ambiance is bijna Zweeds, zonder de rijkdom die van het Zweedse platteland straalt.

In de verte zien we de politiewagen langs de kant van de weg staan. Hij is gestopt bij een pad dat links het bos invoert, op korte afstand van de oever van het meer. ‘Dèr…’, hij wijst met zijn linkerhand langs twee bosarbeiders die op de kruising van het pad en de asfaltweg aan het werk zijn. Wij danken hem en rijden het bospad op. De dennen, sparren en berken worden snel dichter en na korte tijd moeten we afstappen. Tanya, als altijd, loopt voorop en als altijd wordt de afstand tussen ons snel groter. Ook zij is na korte tijd uit mijn zicht verdwenen.

Ik begin te betwijfelen of dit wel de weg is naar de Joodse begraafplaats. Dit is wel erg afgelegen. Eerder dwaalden we over de Joodse begraafplaatsen van Jurbarkas en Merkyne. Ook die waren in het bos gelegen, geheel overgroeid door planten, struiken, bomen. Paddenstoelen tussen de matseewot. Stuk voor stuk plekken zo idyllisch dat je het gevoel krijgt: hier zou ik wel willen liggen. Hier heeft de natuur het verleden overgenomen. Maar in beide gevallen was de begraafplaats niet veel meer dan een kilometer buiten het dorp gesitueerd. Waarom, hier, zover weg, diep in het bos en door het meer van het dorp gescheiden?

Na een paar honderd meter, een driesprong van paden. En een zwartgranieten steen, driehoekig met schuin afgevlakte kop, we hebben ze al vaker gezien. Een centimeter of negentig hoog. Deze markeerstenen zijn overduidelijk niet erg lang geleden geplaatst. Ze verwijzen naar de massagraven waarvan het bestaan in dit land nog maar sinds kort wordt erkend. De talloze plekken des onheils liggen al zeventig jaar diep verscholen in de bossen, verwaarloosd, vergeten. Pas na de Millenniumwisseling is de Litouwse regering overstag gegaan, geld is mondjesmaat beschikbaar gesteld om het aanzien van de massagraven te verbeteren en hun plek te markeren. Niet de gezochte Joodse begraafplaats dus, maar weer een massagraf.

Het is me onduidelijk, hoe verder. Schuin naar links, afdalen richting meeroever – of rechtdoor? Ik worstel me met fiets over het steeds dichter begroeide pad naar links, over en langs omgevallen bomen. Dit lijkt toch niet de weg, ik keer om en neem het pad rechtdoor. Tanya is in geen velden of wegen te bekennen. Nog een meter of honderd: daar is het plotseling: een klein stenen plateau begroeid met gras en mos, omzoomd door enkele dennen. Het is misschien twintig vierkante meter groot. Aan het hoofd van het plateau een zwartgranieten steen met een Davidsster, teksten in het Jiddisch en Litouws. Het Jiddisch is zonder klinkertekens en daarom moeilijk voor mij te lezen. Eén getal: 90 – of is het 09 – en daarna het woord Jid.

Teksten in het Alef-Bet – Hebreeuws, Ivriet, Jiddisj – worden van rechts naar links geschreven. Getallen worden normaliter ook met letters aangegeven, maar hier staat, van rechtsaf gelezen, 09 terwijl, afgaande op de omvang van het graf, 90 zal zijn bedoeld. Negentig joden zijn in deze omgeving één voor één neergeknald, nadat ze zich hadden moeten uitkleden. Negentig maar – bij eerdere massagraven liep het aantal in de duizenden. Onderweg heb ik twee steentjes opgeraapt, ze waren op de bemoste bosgrond moeilijk te vinden. Waar is Tanya? Ik roep haar, bel haar mobiel – niets. Ze lijkt door het bos opgeslokt. Is ze hier al geweest? Is ze verdwaald? (maar Tanya verdwaalt nooit!) Aan de voet van de gedenksteen staan vier leeggebrande plastic kaarshouders met metalen dop. Dat is goed – ik ben tenminste niet de eerste die hier de doden opzoekt. Ik leg mijn steentje op de bovenrand van de gedenksteen.

Wachten op Tanya, het is me niet vreemd. Ik probeer ondertussen de tekst op de steen te ontcijferen, maar al bij het tweede woord gaat het mis. Het eerste woord is Dalet-Alef, waarschijnlijk staat hier ‘Die’. Het tweede woord is gespiegeld, Alef-D? – de tweede letter ken ik niet, het duurt even voor ik me realiseer: ze bestaat niet, het is een gespiegelde Dalet. Een valse Dalet! Had hier ‘ad’ moeten staan? Of ‘ed’? Maar wat zou dat hebben kunnen betekenen? Er is niemand hier diep in het bos om het mee te bespreken of om me een ‘second opinion’ te geven. Het is op zijn minst merkwaardig dat het werk van de steenhouwer niet door een terzake kundig iemand is gecontroleerd, alvorens de steen werd geplaatst. [Klik voor een vertaling van de tekst op de foto of hier]

Een maand na de Duitse overname van Nederland bezetten de troepen van de Sovjetunie Litouwen en de twee andere Baltische staten. Een jaar later, op 22 juni 1941, viel Hitler de Sovjetunie aan. Berzjoras en Plateliai lagen in de frontlijn, de dorpen werden al na uren of hoogstens dagen door de Duitsers bezet. Rond het eind van de maand juli begonnen de Duitse Einsatzgruppen met het systematisch vermoorden van joden, communisten en Roma. Maar niet alleen zij. Thuisgekomen kost het me weinig moeite op internet te achterhalen wat zich hier heeft afgespeeld. Veel werk is al voor me gedaan – en wordt nog steeds gedaan. Op de website DefendingHistory.com vind ik op de pagina ‘de Holocaust in Litouwen’ een lange lijst plaatsnamen. Ook Plateliai is erbij. De voorgeschiedenis van dit kleine massagraf blijkt akelig overeen te komen met het algemene beeld van de uitroeiïng van de Oosteuropese joden. Zij werden niet naar massavernietigingskampen vervoerd, maar ter plekke als vee neergeknald, vaak aan de rand van een ravijn of kunstmatige greppel.

Aan het eind van de negentiende eeuw telde Plateliai 171 joodse inwoners, 28 procent van de bevolking. Zij hadden een eigen synagoge en noemden hun dorp Plotel. Toen de Duitsers binnenvielen waren er nog negentig, verdeeld over achttien joodse families. Het Litouwse schorremorrie aarzelde geen moment. Het sloot zich aaneen in gewapende ‘partizanen’ eenheden, te herkennen aan een witte band rond de linkerarm, zo’n tweehonderd mannen. Communisten werden gepakt en vermoord, de joodse mannen, ongeveer 35 in getal, werden in de synagoge opgesloten om dwangarbeid te verrichten. Hun vrouwen en kinderen werden verdeeld over boeren in de omgeving. De eerste acht of negen joodse mannen werden al begin juli in het Laumalenkaibos door ‘wittebanders’ vermoord, op of nabij de plek waar nu het massagraf ligt. Twee weken later doodden de Duitsers vijftien à twintig joodse mannen op een plek dichter bij het dorp. Eind augustus brachten de wittebanders de resterende zeventig vrouwen, kinderen en ouderen naar een greppel in het bos. Zij moesten zich uitkleden en werden aan de rand van de greppel van korte afstand doodgeschoten. De buit werd onder de wittebanders verdeeld. In september 1941 werden hun eenheden ontbonden en ontwapend. De voormalige wittebanders werden voor hun diensten beloond met een aanstelling bij de politie van Plateliai.

Dankzij Google Translate lukt het me ook een ruwe vertaling te maken van de Litouwse tekst op de gedenksteen: Hier werden in 1941 negentig joden – kinderen, vrouwen en mannen – bloedig door de nationaalsocialisten en hun plaatselijke handlangers vermoord. Gelukkig, de ‘plaatselijke handlangers’ staan er tenminste bij.

O ironie van de geschiedenis: een plaatselijke politieman heeft ons deze plek gewezen. Wellicht was zijn grootvader ook politieman. Mogelijk is hij één van de ‘wittebanders’ geweest. Maar niet alle Litouwers waren ‘fout’ in de oorlog – zoals lang niet alle Nederlanders ‘goed’ waren, dat weten we allang. Na enig dwalen vind ik Tanya terug. Zoals ik Tanya altijd terugvind. ‘Heb je dan niet gezien dat de punt van de granieten markeersteen rechtuit wees?’ vraagt ze me enigszins ontdaan. We zijn elkaar op onverklaarbare wijze misgelopen, daar in het Laumalenkaibos.

3 september 2012, gepubliceerd 28 januari 2021

Categorie: Berzjoras, Plateliai

Kaddiesj voor driehonderd Mark

1 december 2020 by John Löwenhardt Reageer


Er was ongeloof. Dat kon toch niet waar zijn? Hermann Löwenhardt opgegroeid in een weeshuis? Het jongste van de twaalf Löwenhardtkinderen uit Oberhemer, geboren in 1892 en in de jaren twintig naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Van zijn moeder Pauline weten we dat ze in 1917 weduwe was en in 1933 in Dortmund is overleden. Pas toen, gesetteld en al in Detroit, werd Hermann wees. En bovendien: Salomon, de oudste van zijn acht broers, was negentien jaar ouder dan hij; het leeftijdsverschil met Clara, de oudste van zijn drie zussen, was twaalf jaar. Eén van hen kon toch wel op hem passen? Had hij het verhaal verzonnen?

Hermann met dochter Pauline, eind jaren 1930

In 2011 zette Hermanns oudste dochter Pauline, genoemd naar de grootmoeder die zij nooit heeft gekend, op mijn verzoek haar herinneringen aan haar vader op papier. ‘Hij had het nooit over zijn kinderjaren in Duitsland’, schreef ze vanuit Michigan, ‘het enige dat hij vertelde was dat hij de jongste was van een groot gezin en dat hij opgroeide in een weeshuis.’ Het eerste klopte. Maar dat weeshuis? Ruim anderhalf jaar zweefde deze onwaarschijnlijke bewering in mijn geheugen. Hij zou het wel verzonnen hebben.

Nu weet ik dat Hermann zijn kinderen wel degelijk de waarheid vertelde. Hij werd op 3 april 1900 toegelaten tot het ‘Joodse Provinciale Weeshuis voor Westfalen en Rijnland’ aan de Leostraße 3 in Paderborn. Hij was zeven jaar. Zijn moeder was op dat moment 52 jaar. Hermann verbleef er tot 29 april 1907. En sterker nog, ik kon mijn ogen niet geloven: ook twee iets oudere broers van Hermann, Julius, het tiende kind en Siegmund, het elfde, verbleven in het weeshuis. Zij waren ruim een jaar voor Hermann gearriveerd, in januari 1899.

Jewish Orphanage Paderborn
Het Joodse Provinciale Weeshuis voor Westfalen en Rijnland in Paderborn

Het joodse weeshuis in Paderborn was gevestigd in een speciaal voor dit doel opgetrokken gebouw. Een streng en hoog bakstenen gebouw, drie verdiepingen met hoge ramen. Het werd omgeven door een grote tuin waarin de kinderen hun eigen moestuintjes hadden. En het had een eigen huissynagoge. In de zomer van 1863 werd het opgeleverd, op 1 augustus namen de eerste éénentwintig weeskinderen hun intrek. Achtentwintig dagen later bij de officiële inwijding sprak Opperrabbijn Cahn uit Trier. Hij was lid van het Curatorium.

Joodse jongens en meisjes verbleven er tot ze veertien jaar waren geworden, daarna gingen de jongens meestal als gezel in de leer bij een Joodse handwerksman of winkelier. De meisjes verdwenen naar huishoudelijke beroepen in Joodse gezinnen. Het statuut van het weeshuis verbood de opname van ‘zedelijk verwaarloosde’ kinderen omdat deze een verderfelijke invloed zouden kunnen hebben op de andere kinderen. Gelukkig, daar kunnen we dan tenminste uit afleiden dat Pauline nette zonen had afgeleverd.

Fanny Nathan, fondsenwerver en Ersatzmutter

Kinderen voor het Joodse weeshuis in Paderborn, ca 1905

Het weeshuis was in 1856 van start gegaan, zeven jaar voor de oplevering van het gebouw aan de Leostraße. Gedurende de eerste twintig jaar werden er 93 pupillen opgevoed en geschoold. De grote kracht, oprichtster, fondsenwerver, directrice en Ersatzmutter was Fanny Nathan (1803-1877). Zij was een diep religieuze, gedreven vrouw die de mitswe van de tsedaka (de opdracht tot het verrichten van goede werken ten behoeve van de minderbedeelden) heel letterlijk nam. De eerste zeven jaren nam zij de wezen bij zichzelf in huis aan de Domplatz.

Herdenkingszaal in het weeshuis, ca 1905

Haar prestatie in de eerste helft van de negentiende eeuw dwingt respect af, zeker aan wie bedenkt dat een Joodse vrouw in die tijd niet werd geacht maatschappelijke ondernemingszin ten toon te spreiden. Fanny wist fondsen te werven bij rijke Joden ver buiten Paderborn, genoeg om een flink gebouw neer te zetten. Zij wist bovendien de burgemeester en niet-Joodse bestuurders op hogere niveaus voor haar plannen te enthousiasmeren. Het weeshuis functioneerde zonder enige financiële steun van een overheidsinstantie: ook voor het jaarlijkse budget wist Fanny sponsoren te werven. Wie driehonderd Mark schonk kreeg in ruil de zekerheid dat de weeskinderen gedurende zijn jaar van overlijden en vervolgens voor eeuwig op de Jahrzeitdag (de dag van overlijden) voor hem het kaddiesjgebed zouden zeggen. De bankier Baron Amschel Meyer Rothschild in Frankfurt was de meest geziene sponsor. In de Gedenkhalle, de herdenkingszaal hingen lijsten met namen en stonden geschilderde portretten van de gulle gevers.

De belofte van het tot in de eeuwigheid jaarlijks kaddiesj zeggen heeft het weeshuis niet kunnen nakomen. De nazi’s maakten een einde aan het tehuis en aan de meeste bewoners. Het gebouw werd later tijdens de oorlog door bommen getroffen, de ruïne is afgebroken.

Margit Naarmann, historica

Mijn kennis van het verblijf van Hermann en zijn broertjes in het Paderborner weeshuis dank ik aan de Duitse historica Margit Naarmann. Zij schreef over Fanny Nathan en haar weeshuis, en ook een kroniek van de Joodse families in Paderborn in de tijd van het nationaalsocialisme. De titel van dit boek is een veelzeggend citaat, opgetekend uit de volksmond: Von ihren Leuten wohnt hier keiner mehr, Van jullie soort woont er hier niemand meer.

Ik kreeg haar boek in handen tijdens een bezoek aan Altenbeken terwijl ik in gesprek was met Robert Koch, de ‘Ortsheimatpfleger’, hoeder van de plaatselijke geschiedenis. De omstandigheden lieten niet toe dat ik het ging lezen. Ik bladerde het boek tijdens het gesprek door en stuitte op een appendix: een volledige lijst met de namen van de kinderen die in het Joodse weeshuis van Paderborn hadden gewoond. En welja: dáár stond Hermann Löwenhardt! En nog twee broers! Wezen waren ze niet, maar ze hadden wel degelijk in het Joodse weeshuis gewoond.

Vanuit de auto op weg naar de Documenta in Kassel stuurde ik Pauline in Ann Arbor een kort e-mailtje:

Hello Pauline. I’m in Germany and found proof that your dad was indeed in the Paderborn Jewish orphanage at age 8-10. As were two of his brothers. Amazing, intriguing, puzzling. Search continues. John.

Hermann Löwenhardt ca. 1900
Herrmann Löwenhardt

Pauline stuurde het mailtje door aan haar jongste broer Joe op de Noordhelling van de Mauna Kea, de reuzenvulkaan op het grote eiland van Hawai. Zo leidde mijn geblader in Naarmanns boek in Altenbeken ertoe dat Joe op de Mauna Kea de foto’s die hij van zijn vader had nog eens goed bekeek. Eén ervan was opmerkelijk: Hermann in de leeftijd van pakweg zeven, acht jaar in een uniformpje. Hij draagt rijglaarsjes en heeft een uniformpet op het hoofd, op het uniform lijkt prominent het getal 86 te staan. Hermann staat voor een balustrade waarop een wapenschild gedeeltelijk zichtbaar is. Zijn dit misschien het uniform en het wapen van het Fannys weeshuis in Paderborn?


Op zoek naar een verklaring…

Welke drama’s hebben zich toch in het gezin van Levi en Pauline Löwenhardt afgespeeld? Was vader Levi misschien overleden? Of vertrokken? Waarom moesten de drie jongste kinderen naar een weeshuis? Zij waren immers geen wezen – had het tehuis misschien nog een andere functie? Naarmanns studie van Fanny Nathan en het weeshuis eindigt bij haar overlijden in 1877. Maar het weeshuis bleef bestaan, haar nicht Johanna Marcks-Nathan zette haar werk voort. Het is denkbaar dat het weeshuis rond de eeuwwisseling er andere functies bij had gekregen en niet langer een tehuis was voor alleen wezen in de strikte zin van het woord. Mogelijk was het een Joodse kostschool voor kinderen uit de wijde omgeving. Want zij kwamen van verre. De afstand van Oberhemer naar Paderborn is 87 kilometer, zo’n achttien uren te voet.

Een jaar geleden vond ik in het stadsarchief van Hemer gegevens die een aanzet bieden tot een verklaring. Pauline had in (Ober)hemer gedurende de twintig jaren tussen 1873 en 1892 twaalf kinderen gebaard, Hermann was het jongste. Opmerkelijk: hoewel althans in Nederland de kindersterfte hoog was, is geen van deze kinderen vroeg overleden. Stadsarchivaris Eberhart Thomas legde op 17 november 2011 een aantal oude registers voor me klaar. Daarbij waren het ‘Amtliches Abmelderegister Hemer, 1903’ – het register van vertrek uit de gemeente – en het Hemer adresboek van 1905. Uit het ‘vertrekregister’ bleek dat in 1903 de laatste gezinsleden uit Hemer waren vertrokken: Johanna op 3 maart (3.3.03, kort na haar achttiende verjaardag) eerst naar Dortmund-Aplerbeck en op 4 december opnieuw, naar Berlijn; Emil (huisschilder, dan 24 jaar) op 11 juli met onbekende bestemming (‘Auf Wanderschaft’), Max (metaalarbeider, 27 jaar) op 14 november naar Essen en Pauline zelf op 5 november naar haar geboorteplaats Plettenberg. Het adresboek van 1905 laat er geen twijfel meer over bestaan: er woont dan geen enkele Löwenhardt in Hemer meer.

De drie jongste zonen traden het Paderborner weeshuis binnen in de jaren 1899-1900. De weeshuisadministratie vermeldt dat zij alle drie kwamen vanuit Hemer en na hun veertiende verjaardag in de jaren 1901-1907 vertrokken naar andere steden. In 1903 vertrokken de laatste gezinsleden uit Hemer. Het heeft er veel van weg dat de pater familias Levi Löwenhardt ergens tussen 1898 en 1903 is overleden.

Naschrift, 11 mei 2021

Een artikel in Der Schild, de krant van de Reichsbund Jüdischer Frontsoldaten van 6 maart 1936 is de enige gedrukte of geschreven bron voor het overlijden van Levi en meldt als sterftejaar: 1898.

Foto’s van het Paderborner weeshuis zijn afkomstig uit het Festschrift zur fünfzigjährigen Stiftungs-Feier der jüdischen Waisen-Erziehungs-Anstalt für Westfalen und Rheinland zu Paderborn, 1856-1906. Cassel 1906

Categorie: Paderborn Tags: Hermann Löwenhardt, Julius Löwenhardt, Levi Löwenhardt, Pauline Löwenhardt-Lennhoff, Siegmund Löwenhardt

Twee Hermannen

31 augustus 2020 by John Löwenhardt

Lefmann Weijl, 1817-1888

Herman (Heiman) Weijl was één van mijn vier overgrootvaders. Alle vier waren Joodse slagers: Izaäk de Leeuw Azn. (1862-1941) in Almelo, Isaäk ten Brink Mzn. (1858-1943) in Denekamp, Levi Löwenhardt (1840-?) in Hemer, Duitsland en Herman Weijl in Oldenzaal. Van Levi weet ik nog steeds niet waar en wanneer hij is overleden, voor Herman Weijl is die vraag na lange jaren opgehelderd… daarover gaat dit verhaal.

[Lees meer…] overTwee Hermannen

Categorie: Assen, Den Haag, Oldenzaal, Wassenaar Tags: Calman Weijl, Herman Weijl, Hetty Frankfort-Weijl, Jansje Weijl-Poortje, Lefmann Weijl, Louis Weijl, Louisa de Leeuw-Weijl, Rika Groenberg

Nettie

14 juni 2020 by John Löwenhardt

In de sjabbesnacht van 13 juni 2020, 21 siewan 5780, overleed onze dierbare Nettie in zorgcentrum Regina Pacis in Arnhem.1 Zij werd 97 jaar oud en in haar heeft de laatste van de ‘oorlogsgeneratie’ van onze misjpoche deze wereld verlaten.

met opa Louis

Jeannetta de Leeuw werd op 7 januari 1923 in Enschede geboren. 2 Zij en ik hebben de familieband met elkaar gemeen, maar ook het feit dat bijna al onze voorouders Joodse slagers waren. Nettie’s vader Herman (1887-1951) had een slagerij aan de Hoogstraat in Enschede. Hij kocht zijn koeien op de veemarkt in Borculo. Haar grootvader Louis de Leeuw (1851-1931) had daarvoor dezelfde slagerij gerund (zie foto hieronder). En haar grootvader van moederszijde was slager Isaak Cohen in ‘s-Heerenberg (1857-1942). Nettie heeft haar beide grootvaders gekend: bij de dood van opa Louis was ze acht jaar, en ze was negentien toen opa Ies – nog net voor de invoering van de Jodenster – in ‘s-Heerenberg overleed.

Joodse les, Synagoge Enschede 1935. Nettie op stoel uiterst links.

Nettie was enig kind van vrij oude ouders. Bij haar geboorte was haar vader net 35 geworden, haar moeder Julia 33. Te oordelen naar het aantal foto’s dat de Enschedese fotograaf in haar vroege jeugd van haar heeft gemaakt, werd ze door haar ouders vertroeteld. Ze ziet er uit als een tevreden en gelukkig kind, omringd door de uitgebreide familie De Leeuw in Enschede, Almelo en daar tussenin. Er is, hoofdzakelijk op de zondagen, intensief contact met familie in Enschede, Oldenzaal, Almelo en ‘s-Heerenberg. Nettie bezoekt haar nichtje Mimi de Leeuw in Almelo, haar vader kaart in Enschede met de vader van Mimi’s verloofde Heinz, die vanaf 1936-37 vlakbij in Enschede woonde. Nettie heeft goede herinneringen aan haar jeugd. Ze zegt over zichzelf dat ze ‘een heel rustig kind’ was.

Vader Herman heeft in de zaak een knecht, moeder Julia een Duits dienstmeisje: Liesje uit Gelsenkirchen. Nettie gaat naar de lagere school aan de Brinkstraat. Na haar tiende levensjaar sturen haar ouders haar naar Joodse les in de gloednieuwe (in 1928 geopende) synagoge. Ze wordt lid van de plaatselijke afdeling van de Joodse Jeugdfederatie. Haar beste vriendin in deze periode is Lili Heilbron, een half jaar ouder dan Nettie.

Het gezin woont aan de Hoogstraat 14 in een ‘volkswijk’ net buiten het centrum van Enschede. Het woonhuis-slagerij en het buurpand Hoogstraat 16 zijn eigendom van opa Louis en later van de ouders. Nummer 16 is verhuurd aan het eveneens Joodse gezin van Frouwke en Mozes Bierman met hun zoon Simson, een jaar jonger dan Nettie.

Hoogstraat 14-16 Enschede, slager Louis met karakteristieke baard.

Het gezin-De Leeuw is niet sterk belijdend. Vader Herman gaat vrijwel nooit naar sjoel, Nettie en haar moeder met enige regelmaat, vooral op de talrijke Joodse feestdagen. Herman heeft geen koosjere slagerij en net als veel Joodse slagers is hij op sjabbes, zaterdag, geopend. Maar hij verkoopt ook koosjer vlees en dat komt vanzelfsprekend op tafel in het gezin. Op donderdagavond begint moeder Julia met koken voor de sjabbat.

Op elfjarige leeftijd begint ze aan de Mulo (Meer uitgebreid lager onderwijs) waaraan ze na vier jaren examen doet. Haar eerste baantje is daarna bij Modehuis Woudstra aan de Haaksbergerstraat. Het is een Joodse winkel die, als enige in Enschede, damesmode op internationaal niveau verkoopt. Nettie wordt assistent van mevrouw Cohen, hoofd administratie. Omdat er veel op rekening wordt gekocht is er een grote debiteurenadministratie, maar ook voorraadadministratie, boekhouding en correspondentie met leveranciers in binnen- en buitenland. Nettie verdient er vijftien gulden in de maand tot in 1941 of ’42 de door de Duitsers aangestelde Verwalter haar ontslaat. Het is tijd om onder te duiken.

Een van de Jodensterren gedragen door Nettie

Met hulp van twee dames van de organisatie van dominee Overduin vindt ze een onderduikadres. Gedetailleerde gegevens over de onderduikperiode ontbreken, maar zeker is dat ze in de Enschedese Hyacinthstraat geruimte tijd gastvrijheid geniet van verzetsman Hendrik Wolters en zijn vrouw Fia. Het gezin Wolters heeft in totaal tien a twaalf onderduikers het leven gered.

Nettie is de eerste van het gezin die onderduikt. Naar eigen zeggen heeft ze zich daarna ingespannen om ook onderduikplekken voor haar vader en moeder te vinden. Vader Herman had in 1941 een hartaanval. Als in de zomer van 1942 de oproepen voor de werkkampen komen, krijgt hij bezoek van Van Gelderen, één van de Enschedese textielfabrikanten en lid van de plaatselijke Joodse Raad. Nettie: Meneer de Leeuw, zei hij, u gaat niet weg morgenvroeg. U gaat in bed liggen en u doet of u heel erg ziek bent. En dan zien we weer verder. Dat heeft mijn vader gedaan, een paar weken. Stond natuurlijk op als het donker was. En toen kwam er een dokter; die schrok want hij zag er uit… toen is hij afgekeurd voor alle kampen. Is echt gebeurd hoor!… De Joodse Raad was heel goed in Enschede.

De doktersverklaring zou Herman de Leeuw niet hebben gered, zoveel is zeker. Hij ziet dat zelf in en duikt met zijn vrouw onder, op een ander adres dan hun dochter. Het hele gezin overleeft de Holocaust.

Na de bevrijding woont Nettie eerst nog een tijd bij haar onderduikfamilie, daarna samen met haar ouders bij een Joods gezin in de Emmastraat en tenslotte ook met hen in een huurwoning aan de Zuiderhagen. Haar eerste baan is op het kantoor van de dekenfabriek van Ies en Sally Heijmans, met een beginsalaris van zeventig gulden per maand. Ondertussen volgt ze (op eigen kosten) cursussen typen, stenografie en Engelse handelscorrespondentie (‘Practyk-diploma’ in januari 1950). In deze tijd, begin jaren-50, is zij bovendien actief in een leidende functie in de Joodse padvinderij. Het levert haar vriendschappen-voor-het-leven op.

1949

In september 1951 overlijdt Nettie’s vader, 63 jaar oud. Zij gaat op zoek naar werk in de Randstad. Voorzover er nog Joodse jeugd is overgebleven trekt die weg naar Israël, Amerika of Amsterdam. Ze vindt een baan op het kantoor van de Joodse Gemeente van Amsterdam, ze doet er de boekhouding. Aanvankelijk woont ze op een kamer, later volgt haar moeder haar en wonen moeder en dochter samen op de derde verdieping in de Uiterwaardenstraat 115. Op sjabbes bezoeken zij de synagoge aan de Lekstraat.

In maart 1955 ontmoet Nettie in Amsterdam Isidoor (Ies) Manasse, boekhouder bij de gemeente Arnhem. Ies is in april 1921 in Nijkerk geboren en heeft de bezetting samen met zijn moeder overleefd; ook hij heeft op veel adressen ondergedoken gezeten. Vader Eduard Louis (Eetje) Manasse was procuratiehouder van een knopenfabriek in Nijkerk. Hij is in 1942 gedeporteerd en dat najaar ergens in Centraal Europa bezweken of vermoord. Ies is bij de bevrijding 24 jaar oud. De onverklaarde dood van zijn vader is zijn hele leven een trauma gebleven.

ketoeba, huwelijkscontract van Ies en Nettie

Op 29 mei, twee maanden na hun ontmoeting, verloven zij zich. Al een half jaar later trouwt het stel: op 16 november in het Amsterdamse gemeentehuis en vier dagen later (zondag 5 Kislev 5716) in de ‘Leksjoel’. Nettie krijgt eervol ontslag bij de Amsterdamse Joodse Gemeente: het is een tijd waarin gehuwde vrouwen niet worden geacht te werken. Ies kan in Arnhem een huurflat krijgen, en daar, aan de Voetiuslaan 26””, gaan zij wonen. Ies is al spoedig bestuurslid en secretaris van de kehilla, de Joodse Gemeente Arnhem, Nettie stort zich op vrijwilligerswerk bij de WIZO en houdt dat 35 jaar vol. De Women’s International Zionist Organisation is gericht op het ondersteunen (inzamelen van fondsen voor) kwetsbare groepen in de Israëlische samenleving. De oprichting van de Nederlandse WIZO-tak viel samen met de oprichting van Israël. Samen met Ies bezoekt Nettie het land zeven keer.

op vakantie

Nettie en Ies zijn in de kleine Arnhemse Joodse gemeenschap een twee-eenheid die lang stand houdt. Kinderen zijn hun niet vergund, ze hadden ze wel graag gehad. Vanaf 1978 wonen zij in een eenvoudig ingerichte huurflat aan de Wichard van Pontlaan. Hun enige luxe is een hond, een auto’tje en regelmatige vakantiereizen naar het buitenland. Ies is lid van de Vrijmetselaars en voor zijn lange staat van dienst bij de Joodse Gemeente wordt hij als lid opgenomen in de Orde van Oranje Nassau. In de gesprekken tussen Nettie en Ies, en met bezoekers is de Holocaust een steeds terugkerend thema. Terugkijkend zei Nettie: Je was het niet zomaar kwijt, je bent het nog niet kwijt. Je wordt het ook niet kwijt.

Op 15 juni hebben wij Nettie naast Ies, haar levensgezel van bijna zestig jaren, begraven op de Joodse begraafplaats Moscowa. 3

Bronnen:
Familiearchief De Leeuw (Enschede, Arnhem) / Cohen (Bergh) / Manasse (Nijkerk)
Interview met Nettie, Arnhem 23 december 2010
Interviews afgenomen door Froukje Demant, 17 februari en 11 maart 2011 
Bert Woudstra, Enschede; mail 23.04.2020
Jan Ankoné, 'Fia Wolters-Mol deed wat ze doen moest', waarschijnlijk dagblad Tubantia; datum ontbreekt
Eva den Buurman, 'Verbazing in Arnhem', NIW 2 februari 1996
Joodsmonument.nl 

Noten / Footnotes
  1. Van juni 2021 t/m augustus 2021 stond op Nettie’s matsewa foutief de overlijdensdatum 9 tewet 5780 / 6 januari 2020[↩]
  2. Er is verwarring ontstaan over de laatste letter van haar voornaam. In sommige officiële documenten is dit een a, in andere een e. Ik schrijf de a, overeenkomstig Nettie’s vermelding in het trouwboekje van haar ouders en dat van haarzelf en Ies Manasse.[↩]
  3. Ies overleed op 17 december 2014[↩]

Categorie: Amsterdam, Arnhem, Enschede Tags: Herman de Leeuw, Isidoor Manasse, Nettie Manasse-de Leeuw

Sternlager

5 juni 2020 by John Löwenhardt Reageer

Hermann Kleeblatt stierf in het Sternlager van concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij was zeventig jaar oud en de laatste van het gezin Kleeblatt die aan de nazibarbaren ten prooi viel. De rest was al dood, zoon Arthur met diens gezin in Auschwitz (september 1942), zoon Walter in Sobibor (april 1943) en vrouw Lina (overleden in Kamp Westerbork op 28 december 1943). Alleen de jongste zoon Richard, geboren in 1906, overleefde de slachting.

Hermann was de broer van mijn overgrootmoeder Hannchen ten Brink-Kleeblatt (1861-1930). Hij was waarschijnlijk ook degeen die haar oudste dochter, Julia, in contact bracht met zijn buurjongen in Dortmund-Lindenhorst, de jonge slager Adolf Löwenhardt. Julia en Adolf trouwden in 1912.

In de officiële annalen, het Gedenkbuch van het Duitse Bundesarchiv, staat als Hermanns overlijdensdatum vermeld 12 september 1944. Dat was de dag waarop hij zeventig jaar werd… en dat maakte me achterdochtig. Toeval? Zou hij werkelijk op zijn zeventigste verjaardag zijn overleden?  Bergen-Belsen was geen vernietigingskamp. Maar er heerste vreselijke honger en een dodelijke vlektyfusepidemie. Wie zwak was, wie de moed opgaf, ophield te vechten om te overleven – wie apathisch werd, die stierf. Had Hermann Kleeblatt kort voor 12 september 1944 alle hoop laten varen… zodat er op zijn verjaardag een einde kwam aan zijn leven?

Waarschijnlijk de enige foto van Hermann Kleeblatt en zijn vrouw Lina in hun kruidenierszaak in Dortmund-Lindenhorst

Lezing van het boek van Evelien Gans over Jaap en Ischa Meijer bracht me ertoe het documentatiecentrum van Bergen-Belsen aan te schrijven. Gans geeft in haar boek een uitvoerige impressie van het bestaan in het Sternlager. Maar verbleef Hermann werkelijk in dit deel van het kamp? En waarom eigenlijk in Bergen-Belsen? Dit zogenaamde ‘uitruilkamp’ was gereserveerd voor Joden, grotendeels uit Nederland afkomstig, die eventueel door de nazi’s zouden worden geruild tegen Duitsers uit het buitenland. Hermann is het enige familielid dat in dit kamp terecht is gekomen. Waarom?

De mensen in het Sternlager mochten hun burgerkleding dragen maar moesten daarop hun jodenster blijven dragen – vandaar de naam. Gezinsleden bleven bij elkaar in de buurt en voor ouderen was er een aparte barak, het ‘Altersheim’. Zou Hermann daar onderdak hebben gekregen?

Op 24 februari 2014 ontvang ik een email met aanhangsels van Elfriede Schulz, medewerkster van de Gedenkstaette Bergen-Belsen. Zij heeft voor mij uitgezocht wat er nog over het verblijf van Hermann Kleeblatt is te vinden. Op mijn vraag waarom hij naar dit ‘voorkeurskamp’ werd gestuurd blijft zij het antwoord schuldig. Het is – wat mij betreft: voorlopig – een raadsel. Maar hij ‘zat’ inderdaad in het Sternlager, in welke barak is onbekend. Dan komt de verrassing: Hermann is op 2 januari 1945 gestorven na elf maanden in het kamp te hebben verbleven. Dat blijkt uit de lijst van Josef Weiss.

Josef (‘Jupp’) Weiss (1893-1976) was rond de jaarwisseling 1944-45 vier maanden ‘Judenältester’ in het Sternlager. Ook hij was uit Duitsland naar Nederland gevlucht en via Westerbork in Bergen-Belsen terecht gekomen. Hij verbleef al twintig maanden in Westerbork toen Hermann en zijn vrouw Lina daar op 29 september 1943 arriveerden. Drie maanden later stierf Lina, op 11 januari 1944 werd Josef Weiss met zijn gezin op transport gesteld naar Bergen-Belsen. Op 1 februari werd Hermann op het volgende transport gezet. Het is niet ondenkbaar dat Hermann en Josef elkaar persoonlijk kenden. Zij waren beiden afkomstig uit Nordrhein-Westfalen en hun deportatiegeschiedenis vertoonde overlappingen.

Josef – ‘Jupp’ – Weiss

Weiss had in en na de oorlog een goede reputatie. Als ‘Judenältester’ vervulde hij een spilfunctie tussen de kampleiding en de gevangenen. Sommigen maakten daar misbruik van, Jupp Weiss was een ‘Mensch’ die alom respect afdwong, bij zijn medegevangenen én bij de bewakers. Hij begeleidde dagelijks de kar waarop overledenen uit het Sternlager werden afgevoerd – en prevelde kaddisj.

Weiss hield in het verborgene lijsten bij, één daarvan een lijst van sterfgevallen. Op deze lijst staat Hermann Kleeblatt, geboren op 12 september 1874, overleden 2 januari 1945. Twee maanden lager op dezelfde geheime lijst van Jupp Weiss staan Margot Frank en haar zusje Anne.

Josef Weiss zelf overleed in 1976 in Jerusalem, 83 jaar oud. Zijn overlijdensdatum: 12 september, de geboortedag van Hermann Kleeblatt. Ik zou er bijna kabbalist van worden.

24 februari 2014, geredigeerd 5 juni 2020

Lees ook
Over Hannchen en de Kleeblatt familie: De herkomst van Hannchen
Over Adolf en Julia: Aan de Lindenhorster Straße en Letter to George

Categorie: Bergen-Belsen, Dortmund, Westerbork Tags: Hannchen ten Brink-Kleeblatt, Hermann Kleeblatt, Josef Weiss, Lina Kleeblatt

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3
  • Ga naar pagina 4
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Ga naar pagina 8
  • Ga naar Volgende pagina »

Primaire Sidebar

Search

  • Nederlands
  • English
  • Deutsch

© 2023 | Löwenhardt Foundation