Toespraak 4 mei 2020 bij het Provinciaal Verzetsmonument Overijssel te Markelo:

Wij herdenken de vrouwen en mannen die hun leven hebben gelaten in de strijd tegen de bezetter. Vierhonderd zeventig in getal, hun namen staan gebeiteld in dit monument. Maar we herdenken óók mensen wier naam hier niet in reliëf is te zien. Ik doel op de mannen en vrouwen uit de illegaliteit die de bevrijding hebben beleefd.
Ik ben in de jaren ‘50 opgegroeid in Almelo. Ik behoor tot wat men in Twenthe ‘oeleuvolk’ noemde, jullie soort mensen, Joden. Vanaf mijn vroege jeugd was ik me ervan bewust dat ik niet had bestaan zonder de moed van opa Ottema. Textielarbeider, anarchist en geheelonthouder: hij en zijn gezin boden mijn Joodse ouders onderdak. Zij zaten ondergedoken in zijn huis naast de spoorlijn die naar Duitsland voert. Ik zelf dook pas in ‘47 op. Opa Ottema was mijn surrogaat-opa, zijn dochter Grada mijn surrogaat-oma. Echte opa’s of oma’s heb ik nooit gehad.
In 1964 verliet ik Twente om in Amsterdam te gaan studeren. Ik kan me nog goed de terloopse uitspraak herinneren van mijn leermeester professor Bezemer: De mens is van nature een collaborateur. Ik was geschokt.
Die zeven woorden hebben me aan het denken gezet.
Wat zei Bezemer’s generalisatie eigenlijk over de Nederlanders ten tijde van het nazibewind? Ik was opgegroeid in een tijd waarin bijna héél Nederland zichzelf zag als het tegenovergestelde van collaborateur. In de jaren ‘50 had bijna iedereen in het verzet gezeten. Van Kooten & De Bie hebben later de draak met die houding gestoken: ‘Wo ist der Bahnhof? Do ist der Bahnhof’. Voor de Jodenmoord was geen aandacht. Voor de actieve medewerking die de ambtenarij de nazistische bezetter had verleend, evenmin.
Ik was me er heel goed van bewust dat mijn zusje en ik bestonden dankzij mensen die niet hadden gecollaboreerd. En die ook niet wég hadden gekeken of harteloos tóe hadden gekeken. Nee mensen die risico’s hadden gelopen door hun nek uit te steken, door elementaire menselijkheid te tonen:
Toen ‘t land werd onderdrukt
Geplunderd uitgemoord
Hebben ze alleen naar de
Innerlijke stem gehoord…
De woorden van Victor van Vriesland staan in dit monument gebeiteld.
In mijn jeugd had ik een primitief beeld van de relatie tussen Joden en het verzet. Joden hadden één keus gehad: óf zich melden voor transport, of de meest passieve vorm van verzet, onderduiken. Daarnaast, op geen enkele manier verbonden, was er Het Verzet met hoofdletters. Voor hen had ik een grenzeloze bewondering.
Nú weet ik dat mijn beeld van toen te primitief was. Onderduiken betekende niet perse dat de onderduiker zijn lot gelaten afwachtte. Er duiken steeds meer namen op van Joodse onderduikers die zich actief hebben verzet. Lang niet ieder van hen liet het leven. Op dit monument staan maar twee van deze Joodse namen: Barend Davidson uit Zwolle en Valk van Spiegel uit Diepenveen.
Davidson (Zwolle 1907 – Berlijn 1943) verzamelde al in het eerste jaar van de bezetting militaire inlichtingen. Dat was dus vóór de Jodendeportaties en de onderduik. Hij was lid van de Stijkelgroep die in april 1941 werd verraden. Na een verblijf van een jaar in het Oranjehotel in Scheveningen werd de groep in Berlijn berecht en op 4 juni 1943 aldaar gefusilleerd. Van Spiegel (Voorst 1879 – Diepenveen 1945) maakte deel uit van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Deventer. Hij hield zich bezig met hulp aan onderduikers, met illegale levensmiddelenvoorziening voor Westerbork en met falsificaties. Op 25 maart 1945 is hij in Deventer opgepakt, waarschijnlijk door verraad. Bij de nadering van de Canadese troepen is hij, met negen andere gevangenen, op 6 april 1945 op het landgoed Oxerhof in Diepenveen doodgeschoten.
U begrijpt al waar ik heen wil.
Ik verzet me tegen het beeld dat de Joden zich als makke lammeren naar de slachtbank lieten leiden. Ook hier in Overijssel zijn er tal van voorbeelden die dat weerleggen. Ik noem er een aantal: Leendert en Betty van Rooy en Lou de Winter die in de illegale ‘Persoonsbewijzencentrale’ werkten die vanaf januari 1943 in Pension De Klok aan de Brink in Deventer actief was. Lou de Winter was gespecialiseerd in het vervalsen van handtekeningen. Verder Julius Simon (1906-1989), Max Vromen (1911-1963) en diens vrouw Froukje Cohen (1919-1983), allen actief in het verzet in Deventer.
Margo Keijzer in Zwolle, de vrouw van Barend Davidson, hielp vanuit de onderduik geallieerde vliegers ontsnappen.
Laten we ook Sig Menko, Isidoor van Dam en Gerard Sanders van de Joodse Raad in Enschede niet vergeten, die in samenwerking met de organisatie van dominee Overduin actief hebben geworven voor onderduik. En Henk en Matthieu van Gelderen, ook uit Enschede, die in februari 1941 weigerden zich als Jood te laten registreren en in Amsterdam diep in de illegaliteit verzeild raakten en velen het leven redden. Ook de naam van Edgar Henri Kan moet genoemd, geboren en getogen in Oldenzaal. Hij zat in het Amsterdamse gewapende verzet. In januari 1945 werd hij gefusilleerd; hij ligt begraven op de Eerebegraafplaats Bloemendaal.
Een naam die evenmin op het monument staat is die van een ver familielid van de eerder genoemde Valk van Spiegel: Simon van Spiegel (1922-1993) uit Deventer. Hij was geboren in een orthodox-Joods gezin. Na zijn onderduik in Deventer dook Sem, zoals hij ook werd genoemd, op onder een valse identiteit op in Almelo. Hij werd al spoedig de rechterhand van ‘Jodenhelper’ Frits Tusveld die een uitgebreid onderduiknetwerk beheerste. Nadat Tusveld in de zomer van ‘44 naar Zwolle had moeten vluchten verzorgde Sem van Spiegel samen met Tusveld’s vrouw het onderduiknetwerk. In 1982 is hij onderscheiden met het verzetsherdenkingskruis. Sem van Spiegel overleed elf jaar later in Jeruzalem.
Herdenken heeft alleen zin als we ook vooruit kijken en proberen herhaling te voorkomen. Als ik ons land en de wereld van vandaag overzie wordt het me zwaar te moede. De kortzichtigheid, het gebrek aan ontzag voor geschiedenis en voor feiten. Het kwaadaardig getwitter. Het racisme, de vreemdelingen- en Jodenhaat. De onverdraagzaamheid. Ik ben bang dat er spoedig weer mensen nodig zijn die uitsluitend naar hun innerlijke stem horen.

Op deze plek in het hart van onze provincie moet ik wel eindigen met een gedicht van Willem Wilmink uit Enschede. Het gedicht heet ‘Ben Ali Libi’ en eert de Joodse komiek Michel Velleman (1895-1943) die in Sobibor is vermoord. Velleman presenteerde zich voor de oorlog als professor Ben Ali Libi, goochelaar.
Ben Ali Libi
Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.In ’t concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.Voor Ben Ali Libi, die arme schlemiel,
Willem Wilmink
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.
LEESTIPS: Een uitvoeriger versie van het verhaal over Simon van Spiegel is te vinden in mijn bijdrage aan Gezichten van Joods verzet. Veetig schetsen van Joden in verzet: ‘Jöd’njan, Simon van Spiegel en andere Joodse “Jodenhelpers” in Overijssel’; Amsterdam, Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, 2020, pp. 336-343. Lees over collaboratie en ‘Mitlaufer’ (meelopers) het belangrijke boek van de Frans-Duitse Géraldine Schwarz, De geheugenlozen. De herinnering als wapen tegen populisme. Amsterdam, Atlas-Contact 2019