Herman (Heiman) Weijl was één van mijn vier overgrootvaders. Alle vier waren Joodse slagers: Izaäk de Leeuw Azn. (1862-1941) in Almelo, Isaäk ten Brink Mzn. (1858-1943) in Denekamp, Levi Löwenhardt (1840-?) in Hemer, Duitsland en Herman Weijl in Oldenzaal. Van Levi weet ik nog steeds niet waar en wanneer hij is overleden, voor Herman Weijl is die vraag na lange jaren opgehelderd… daarover gaat dit verhaal.
[Lees meer…] overTwee HermannenNettie
In de sjabbesnacht van 13 juni 2020, 21 siewan 5780, overleed onze dierbare Nettie in zorgcentrum Regina Pacis in Arnhem.1 Zij werd 97 jaar oud en in haar heeft de laatste van de ‘oorlogsgeneratie’ van onze misjpoche deze wereld verlaten.
Jeannetta de Leeuw werd op 7 januari 1923 in Enschede geboren. 2 Zij en ik hebben de familieband met elkaar gemeen, maar ook het feit dat bijna al onze voorouders Joodse slagers waren. Nettie’s vader Herman (1887-1951) had een slagerij aan de Hoogstraat in Enschede. Hij kocht zijn koeien op de veemarkt in Borculo. Haar grootvader Louis de Leeuw (1851-1931) had daarvoor dezelfde slagerij gerund (zie foto hieronder). En haar grootvader van moederszijde was slager Isaak Cohen in ‘s-Heerenberg (1857-1942). Nettie heeft haar beide grootvaders gekend: bij de dood van opa Louis was ze acht jaar, en ze was negentien toen opa Ies – nog net voor de invoering van de Jodenster – in ‘s-Heerenberg overleed.
Nettie was enig kind van vrij oude ouders. Bij haar geboorte was haar vader net 35 geworden, haar moeder Julia 33. Te oordelen naar het aantal foto’s dat de Enschedese fotograaf in haar vroege jeugd van haar heeft gemaakt, werd ze door haar ouders vertroeteld. Ze ziet er uit als een tevreden en gelukkig kind, omringd door de uitgebreide familie De Leeuw in Enschede, Almelo en daar tussenin. Er is, hoofdzakelijk op de zondagen, intensief contact met familie in Enschede, Oldenzaal, Almelo en ‘s-Heerenberg. Nettie bezoekt haar nichtje Mimi de Leeuw in Almelo, haar vader kaart in Enschede met de vader van Mimi’s verloofde Heinz, die vanaf 1936-37 vlakbij in Enschede woonde. Nettie heeft goede herinneringen aan haar jeugd. Ze zegt over zichzelf dat ze ‘een heel rustig kind’ was.
Vader Herman heeft in de zaak een knecht, moeder Julia een Duits dienstmeisje: Liesje uit Gelsenkirchen. Nettie gaat naar de lagere school aan de Brinkstraat. Na haar tiende levensjaar sturen haar ouders haar naar Joodse les in de gloednieuwe (in 1928 geopende) synagoge. Ze wordt lid van de plaatselijke afdeling van de Joodse Jeugdfederatie. Haar beste vriendin in deze periode is Lili Heilbron, een half jaar ouder dan Nettie.
Het gezin woont aan de Hoogstraat 14 in een ‘volkswijk’ net buiten het centrum van Enschede. Het woonhuis-slagerij en het buurpand Hoogstraat 16 zijn eigendom van opa Louis en later van de ouders. Nummer 16 is verhuurd aan het eveneens Joodse gezin van Frouwke en Mozes Bierman met hun zoon Simson, een jaar jonger dan Nettie.
Het gezin-De Leeuw is niet sterk belijdend. Vader Herman gaat vrijwel nooit naar sjoel, Nettie en haar moeder met enige regelmaat, vooral op de talrijke Joodse feestdagen. Herman heeft geen koosjere slagerij en net als veel Joodse slagers is hij op sjabbes, zaterdag, geopend. Maar hij verkoopt ook koosjer vlees en dat komt vanzelfsprekend op tafel in het gezin. Op donderdagavond begint moeder Julia met koken voor de sjabbat.
Op elfjarige leeftijd begint ze aan de Mulo (Meer uitgebreid lager onderwijs) waaraan ze na vier jaren examen doet. Haar eerste baantje is daarna bij Modehuis Woudstra aan de Haaksbergerstraat. Het is een Joodse winkel die, als enige in Enschede, damesmode op internationaal niveau verkoopt. Nettie wordt assistent van mevrouw Cohen, hoofd administratie. Omdat er veel op rekening wordt gekocht is er een grote debiteurenadministratie, maar ook voorraadadministratie, boekhouding en correspondentie met leveranciers in binnen- en buitenland. Nettie verdient er vijftien gulden in de maand tot in 1941 of ’42 de door de Duitsers aangestelde Verwalter haar ontslaat. Het is tijd om onder te duiken.

Met hulp van twee dames van de organisatie van dominee Overduin vindt ze een onderduikadres. Gedetailleerde gegevens over de onderduikperiode ontbreken, maar zeker is dat ze in de Enschedese Hyacinthstraat geruimte tijd gastvrijheid geniet van verzetsman Hendrik Wolters en zijn vrouw Fia. Het gezin Wolters heeft in totaal tien a twaalf onderduikers het leven gered.
Nettie is de eerste van het gezin die onderduikt. Naar eigen zeggen heeft ze zich daarna ingespannen om ook onderduikplekken voor haar vader en moeder te vinden. Vader Herman had in 1941 een hartaanval. Als in de zomer van 1942 de oproepen voor de werkkampen komen, krijgt hij bezoek van Van Gelderen, één van de Enschedese textielfabrikanten en lid van de plaatselijke Joodse Raad. Nettie: Meneer de Leeuw, zei hij, u gaat niet weg morgenvroeg. U gaat in bed liggen en u doet of u heel erg ziek bent. En dan zien we weer verder. Dat heeft mijn vader gedaan, een paar weken. Stond natuurlijk op als het donker was. En toen kwam er een dokter; die schrok want hij zag er uit… toen is hij afgekeurd voor alle kampen. Is echt gebeurd hoor!… De Joodse Raad was heel goed in Enschede.
De doktersverklaring zou Herman de Leeuw niet hebben gered, zoveel is zeker. Hij ziet dat zelf in en duikt met zijn vrouw onder, op een ander adres dan hun dochter. Het hele gezin overleeft de Holocaust.
Na de bevrijding woont Nettie eerst nog een tijd bij haar onderduikfamilie, daarna samen met haar ouders bij een Joods gezin in de Emmastraat en tenslotte ook met hen in een huurwoning aan de Zuiderhagen. Haar eerste baan is op het kantoor van de dekenfabriek van Ies en Sally Heijmans, met een beginsalaris van zeventig gulden per maand. Ondertussen volgt ze (op eigen kosten) cursussen typen, stenografie en Engelse handelscorrespondentie (‘Practyk-diploma’ in januari 1950). In deze tijd, begin jaren-50, is zij bovendien actief in een leidende functie in de Joodse padvinderij. Het levert haar vriendschappen-voor-het-leven op.
In september 1951 overlijdt Nettie’s vader, 63 jaar oud. Zij gaat op zoek naar werk in de Randstad. Voorzover er nog Joodse jeugd is overgebleven trekt die weg naar Israël, Amerika of Amsterdam. Ze vindt een baan op het kantoor van de Joodse Gemeente van Amsterdam, ze doet er de boekhouding. Aanvankelijk woont ze op een kamer, later volgt haar moeder haar en wonen moeder en dochter samen op de derde verdieping in de Uiterwaardenstraat 115. Op sjabbes bezoeken zij de synagoge aan de Lekstraat.
In maart 1955 ontmoet Nettie in Amsterdam Isidoor (Ies) Manasse, boekhouder bij de gemeente Arnhem. Ies is in april 1921 in Nijkerk geboren en heeft de bezetting samen met zijn moeder overleefd; ook hij heeft op veel adressen ondergedoken gezeten. Vader Eduard Louis (Eetje) Manasse was procuratiehouder van een knopenfabriek in Nijkerk. Hij is in 1942 gedeporteerd en dat najaar ergens in Centraal Europa bezweken of vermoord. Ies is bij de bevrijding 24 jaar oud. De onverklaarde dood van zijn vader is zijn hele leven een trauma gebleven.
Op 29 mei, twee maanden na hun ontmoeting, verloven zij zich. Al een half jaar later trouwt het stel: op 16 november in het Amsterdamse gemeentehuis en vier dagen later (zondag 5 Kislev 5716) in de ‘Leksjoel’. Nettie krijgt eervol ontslag bij de Amsterdamse Joodse Gemeente: het is een tijd waarin gehuwde vrouwen niet worden geacht te werken. Ies kan in Arnhem een huurflat krijgen, en daar, aan de Voetiuslaan 26””, gaan zij wonen. Ies is al spoedig bestuurslid en secretaris van de kehilla, de Joodse Gemeente Arnhem, Nettie stort zich op vrijwilligerswerk bij de WIZO en houdt dat 35 jaar vol. De Women’s International Zionist Organisation is gericht op het ondersteunen (inzamelen van fondsen voor) kwetsbare groepen in de Israëlische samenleving. De oprichting van de Nederlandse WIZO-tak viel samen met de oprichting van Israël. Samen met Ies bezoekt Nettie het land zeven keer.
Nettie en Ies zijn in de kleine Arnhemse Joodse gemeenschap een twee-eenheid die lang stand houdt. Kinderen zijn hun niet vergund, ze hadden ze wel graag gehad. Vanaf 1978 wonen zij in een eenvoudig ingerichte huurflat aan de Wichard van Pontlaan. Hun enige luxe is een hond, een auto’tje en regelmatige vakantiereizen naar het buitenland. Ies is lid van de Vrijmetselaars en voor zijn lange staat van dienst bij de Joodse Gemeente wordt hij als lid opgenomen in de Orde van Oranje Nassau. In de gesprekken tussen Nettie en Ies, en met bezoekers is de Holocaust een steeds terugkerend thema. Terugkijkend zei Nettie: Je was het niet zomaar kwijt, je bent het nog niet kwijt. Je wordt het ook niet kwijt.
Op 15 juni hebben wij Nettie naast Ies, haar levensgezel van bijna zestig jaren, begraven op de Joodse begraafplaats Moscowa. 3
Bronnen: Familiearchief De Leeuw (Enschede, Arnhem) / Cohen (Bergh) / Manasse (Nijkerk) Interview met Nettie, Arnhem 23 december 2010 Interviews afgenomen door Froukje Demant, 17 februari en 11 maart 2011 Bert Woudstra, Enschede; mail 23.04.2020 Jan Ankoné, 'Fia Wolters-Mol deed wat ze doen moest', waarschijnlijk dagblad Tubantia; datum ontbreekt Eva den Buurman, 'Verbazing in Arnhem', NIW 2 februari 1996 Joodsmonument.nl
- Van juni 2021 t/m augustus 2021 stond op Nettie’s matsewa foutief de overlijdensdatum 9 tewet 5780 / 6 januari 2020[↩]
- Er is verwarring ontstaan over de laatste letter van haar voornaam. In sommige officiële documenten is dit een a, in andere een e. Ik schrijf de a, overeenkomstig Nettie’s vermelding in het trouwboekje van haar ouders en dat van haarzelf en Ies Manasse.[↩]
- Ies overleed op 17 december 2014[↩]
Sternlager
Hermann Kleeblatt stierf in het Sternlager van concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij was zeventig jaar oud en de laatste van het gezin Kleeblatt die aan de nazibarbaren ten prooi viel. De rest was al dood, zoon Arthur met diens gezin in Auschwitz (september 1942), zoon Walter in Sobibor (april 1943) en vrouw Lina (overleden in Kamp Westerbork op 28 december 1943). Alleen de jongste zoon Richard, geboren in 1906, overleefde de slachting.
Hermann was de broer van mijn overgrootmoeder Hannchen ten Brink-Kleeblatt (1861-1930). Hij was waarschijnlijk ook degeen die haar oudste dochter, Julia, in contact bracht met zijn buurjongen in Dortmund-Lindenhorst, de jonge slager Adolf Löwenhardt. Julia en Adolf trouwden in 1912.
In de officiële annalen, het Gedenkbuch van het Duitse Bundesarchiv, staat als Hermanns overlijdensdatum vermeld 12 september 1944. Dat was de dag waarop hij zeventig jaar werd… en dat maakte me achterdochtig. Toeval? Zou hij werkelijk op zijn zeventigste verjaardag zijn overleden? Bergen-Belsen was geen vernietigingskamp. Maar er heerste vreselijke honger en een dodelijke vlektyfusepidemie. Wie zwak was, wie de moed opgaf, ophield te vechten om te overleven – wie apathisch werd, die stierf. Had Hermann Kleeblatt kort voor 12 september 1944 alle hoop laten varen… zodat er op zijn verjaardag een einde kwam aan zijn leven?

Lezing van het boek van Evelien Gans over Jaap en Ischa Meijer bracht me ertoe het documentatiecentrum van Bergen-Belsen aan te schrijven. Gans geeft in haar boek een uitvoerige impressie van het bestaan in het Sternlager. Maar verbleef Hermann werkelijk in dit deel van het kamp? En waarom eigenlijk in Bergen-Belsen? Dit zogenaamde ‘uitruilkamp’ was gereserveerd voor Joden, grotendeels uit Nederland afkomstig, die eventueel door de nazi’s zouden worden geruild tegen Duitsers uit het buitenland. Hermann is het enige familielid dat in dit kamp terecht is gekomen. Waarom?
De mensen in het Sternlager mochten hun burgerkleding dragen maar moesten daarop hun jodenster blijven dragen – vandaar de naam. Gezinsleden bleven bij elkaar in de buurt en voor ouderen was er een aparte barak, het ‘Altersheim’. Zou Hermann daar onderdak hebben gekregen?
Op 24 februari 2014 ontvang ik een email met aanhangsels van Elfriede Schulz, medewerkster van de Gedenkstaette Bergen-Belsen. Zij heeft voor mij uitgezocht wat er nog over het verblijf van Hermann Kleeblatt is te vinden. Op mijn vraag waarom hij naar dit ‘voorkeurskamp’ werd gestuurd blijft zij het antwoord schuldig. Het is – wat mij betreft: voorlopig – een raadsel. Maar hij ‘zat’ inderdaad in het Sternlager, in welke barak is onbekend. Dan komt de verrassing: Hermann is op 2 januari 1945 gestorven na elf maanden in het kamp te hebben verbleven. Dat blijkt uit de lijst van Josef Weiss.
Josef (‘Jupp’) Weiss (1893-1976) was rond de jaarwisseling 1944-45 vier maanden ‘Judenältester’ in het Sternlager. Ook hij was uit Duitsland naar Nederland gevlucht en via Westerbork in Bergen-Belsen terecht gekomen. Hij verbleef al twintig maanden in Westerbork toen Hermann en zijn vrouw Lina daar op 29 september 1943 arriveerden. Drie maanden later stierf Lina, op 11 januari 1944 werd Josef Weiss met zijn gezin op transport gesteld naar Bergen-Belsen. Op 1 februari werd Hermann op het volgende transport gezet. Het is niet ondenkbaar dat Hermann en Josef elkaar persoonlijk kenden. Zij waren beiden afkomstig uit Nordrhein-Westfalen en hun deportatiegeschiedenis vertoonde overlappingen.
Weiss had in en na de oorlog een goede reputatie. Als ‘Judenältester’ vervulde hij een spilfunctie tussen de kampleiding en de gevangenen. Sommigen maakten daar misbruik van, Jupp Weiss was een ‘Mensch’ die alom respect afdwong, bij zijn medegevangenen én bij de bewakers. Hij begeleidde dagelijks de kar waarop overledenen uit het Sternlager werden afgevoerd – en prevelde kaddisj.
Weiss hield in het verborgene lijsten bij, één daarvan een lijst van sterfgevallen. Op deze lijst staat Hermann Kleeblatt, geboren op 12 september 1874, overleden 2 januari 1945. Twee maanden lager op dezelfde geheime lijst van Jupp Weiss staan Margot Frank en haar zusje Anne.
Josef Weiss zelf overleed in 1976 in Jerusalem, 83 jaar oud. Zijn overlijdensdatum: 12 september, de geboortedag van Hermann Kleeblatt. Ik zou er bijna kabbalist van worden.
24 februari 2014, geredigeerd 5 juni 2020
Lees ook Over Hannchen en de Kleeblatt familie: De herkomst van Hannchen Over Adolf en Julia: Aan de Lindenhorster Straße en Letter to George
Joods verzet in Overijssel
Toespraak 4 mei 2020 bij het Provinciaal Verzetsmonument Overijssel te Markelo:

Wij herdenken de vrouwen en mannen die hun leven hebben gelaten in de strijd tegen de bezetter. Vierhonderd zeventig in getal, hun namen staan gebeiteld in dit monument. Maar we herdenken óók mensen wier naam hier niet in reliëf is te zien. Ik doel op de mannen en vrouwen uit de illegaliteit die de bevrijding hebben beleefd.
Ik ben in de jaren ‘50 opgegroeid in Almelo. Ik behoor tot wat men in Twenthe ‘oeleuvolk’ noemde, jullie soort mensen, Joden. Vanaf mijn vroege jeugd was ik me ervan bewust dat ik niet had bestaan zonder de moed van opa Ottema. Textielarbeider, anarchist en geheelonthouder: hij en zijn gezin boden mijn Joodse ouders onderdak. Zij zaten ondergedoken in zijn huis naast de spoorlijn die naar Duitsland voert. Ik zelf dook pas in ‘47 op. Opa Ottema was mijn surrogaat-opa, zijn dochter Grada mijn surrogaat-oma. Echte opa’s of oma’s heb ik nooit gehad.
In 1964 verliet ik Twente om in Amsterdam te gaan studeren. Ik kan me nog goed de terloopse uitspraak herinneren van mijn leermeester professor Bezemer: De mens is van nature een collaborateur. Ik was geschokt.
Die zeven woorden hebben me aan het denken gezet.
Wat zei Bezemer’s generalisatie eigenlijk over de Nederlanders ten tijde van het nazibewind? Ik was opgegroeid in een tijd waarin bijna héél Nederland zichzelf zag als het tegenovergestelde van collaborateur. In de jaren ‘50 had bijna iedereen in het verzet gezeten. Van Kooten & De Bie hebben later de draak met die houding gestoken: ‘Wo ist der Bahnhof? Do ist der Bahnhof’. Voor de Jodenmoord was geen aandacht. Voor de actieve medewerking die de ambtenarij de nazistische bezetter had verleend, evenmin.
Ik was me er heel goed van bewust dat mijn zusje en ik bestonden dankzij mensen die niet hadden gecollaboreerd. En die ook niet wég hadden gekeken of harteloos tóe hadden gekeken. Nee mensen die risico’s hadden gelopen door hun nek uit te steken, door elementaire menselijkheid te tonen:
Toen ‘t land werd onderdrukt
Geplunderd uitgemoord
Hebben ze alleen naar de
Innerlijke stem gehoord…
De woorden van Victor van Vriesland staan in dit monument gebeiteld.
In mijn jeugd had ik een primitief beeld van de relatie tussen Joden en het verzet. Joden hadden één keus gehad: óf zich melden voor transport, of de meest passieve vorm van verzet, onderduiken. Daarnaast, op geen enkele manier verbonden, was er Het Verzet met hoofdletters. Voor hen had ik een grenzeloze bewondering.
Nú weet ik dat mijn beeld van toen te primitief was. Onderduiken betekende niet perse dat de onderduiker zijn lot gelaten afwachtte. Er duiken steeds meer namen op van Joodse onderduikers die zich actief hebben verzet. Lang niet ieder van hen liet het leven. Op dit monument staan maar twee van deze Joodse namen: Barend Davidson uit Zwolle en Valk van Spiegel uit Diepenveen.
Davidson (Zwolle 1907 – Berlijn 1943) verzamelde al in het eerste jaar van de bezetting militaire inlichtingen. Dat was dus vóór de Jodendeportaties en de onderduik. Hij was lid van de Stijkelgroep die in april 1941 werd verraden. Na een verblijf van een jaar in het Oranjehotel in Scheveningen werd de groep in Berlijn berecht en op 4 juni 1943 aldaar gefusilleerd. Van Spiegel (Voorst 1879 – Diepenveen 1945) maakte deel uit van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Deventer. Hij hield zich bezig met hulp aan onderduikers, met illegale levensmiddelenvoorziening voor Westerbork en met falsificaties. Op 25 maart 1945 is hij in Deventer opgepakt, waarschijnlijk door verraad. Bij de nadering van de Canadese troepen is hij, met negen andere gevangenen, op 6 april 1945 op het landgoed Oxerhof in Diepenveen doodgeschoten.
U begrijpt al waar ik heen wil.
Ik verzet me tegen het beeld dat de Joden zich als makke lammeren naar de slachtbank lieten leiden. Ook hier in Overijssel zijn er tal van voorbeelden die dat weerleggen. Ik noem er een aantal: Leendert en Betty van Rooy en Lou de Winter die in de illegale ‘Persoonsbewijzencentrale’ werkten die vanaf januari 1943 in Pension De Klok aan de Brink in Deventer actief was. Lou de Winter was gespecialiseerd in het vervalsen van handtekeningen. Verder Julius Simon (1906-1989), Max Vromen (1911-1963) en diens vrouw Froukje Cohen (1919-1983), allen actief in het verzet in Deventer.
Margo Keijzer in Zwolle, de vrouw van Barend Davidson, hielp vanuit de onderduik geallieerde vliegers ontsnappen.
Laten we ook Sig Menko, Isidoor van Dam en Gerard Sanders van de Joodse Raad in Enschede niet vergeten, die in samenwerking met de organisatie van dominee Overduin actief hebben geworven voor onderduik. En Henk en Matthieu van Gelderen, ook uit Enschede, die in februari 1941 weigerden zich als Jood te laten registreren en in Amsterdam diep in de illegaliteit verzeild raakten en velen het leven redden. Ook de naam van Edgar Henri Kan moet genoemd, geboren en getogen in Oldenzaal. Hij zat in het Amsterdamse gewapende verzet. In januari 1945 werd hij gefusilleerd; hij ligt begraven op de Eerebegraafplaats Bloemendaal.
Een naam die evenmin op het monument staat is die van een ver familielid van de eerder genoemde Valk van Spiegel: Simon van Spiegel (1922-1993) uit Deventer. Hij was geboren in een orthodox-Joods gezin. Na zijn onderduik in Deventer dook Sem, zoals hij ook werd genoemd, op onder een valse identiteit op in Almelo. Hij werd al spoedig de rechterhand van ‘Jodenhelper’ Frits Tusveld die een uitgebreid onderduiknetwerk beheerste. Nadat Tusveld in de zomer van ‘44 naar Zwolle had moeten vluchten verzorgde Sem van Spiegel samen met Tusveld’s vrouw het onderduiknetwerk. In 1982 is hij onderscheiden met het verzetsherdenkingskruis. Sem van Spiegel overleed elf jaar later in Jeruzalem.
Herdenken heeft alleen zin als we ook vooruit kijken en proberen herhaling te voorkomen. Als ik ons land en de wereld van vandaag overzie wordt het me zwaar te moede. De kortzichtigheid, het gebrek aan ontzag voor geschiedenis en voor feiten. Het kwaadaardig getwitter. Het racisme, de vreemdelingen- en Jodenhaat. De onverdraagzaamheid. Ik ben bang dat er spoedig weer mensen nodig zijn die uitsluitend naar hun innerlijke stem horen.

Op deze plek in het hart van onze provincie moet ik wel eindigen met een gedicht van Willem Wilmink uit Enschede. Het gedicht heet ‘Ben Ali Libi’ en eert de Joodse komiek Michel Velleman (1895-1943) die in Sobibor is vermoord. Velleman presenteerde zich voor de oorlog als professor Ben Ali Libi, goochelaar.
Ben Ali Libi
Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.In ’t concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.Voor Ben Ali Libi, die arme schlemiel,
Willem Wilmink
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.
LEESTIPS: Een uitvoeriger versie van het verhaal over Simon van Spiegel is te vinden in mijn bijdrage aan Gezichten van Joods verzet. Veetig schetsen van Joden in verzet: ‘Jöd’njan, Simon van Spiegel en andere Joodse “Jodenhelpers” in Overijssel’; Amsterdam, Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, 2020, pp. 336-343. Lees over collaboratie en ‘Mitlaufer’ (meelopers) het belangrijke boek van de Frans-Duitse Géraldine Schwarz, De geheugenlozen. De herinnering als wapen tegen populisme. Amsterdam, Atlas-Contact 2019
Kale koppen

Een mysterieuze foto uit het familiearchief: van slechts één van de tien personen is de identiteit bekend. Op de achterzijde is in het Duits geschreven ‘Neuenahr, zomer 1924’. De tweede man van links, duidelijk jonger dan de kale koppen, is mijn grootvader Adolf Löwenhardt. Onmiskenbaar. Het groepstreffen vond plaats in het kuuroord Bad Neuenahr-Ahrweiler in Rijnland-Palts ten zuiden van Bonn.
Maar wat voerde de toen veertigjarige slager Adolf, niet vergezeld van zijn vrouw Julia, van Dortmund naar Bad Neuenahr? Wie waren de vijf kale koppen die kennelijk niet erg veel in leeftijd van elkaar verschilden? En het echtpaar met (vermoedelijk) hun dochter en zoontje in het midden? Ik herken niet één van de negen gezichten. Wie het weet, mag het zeggen.
Huisarrest
Vijfenzeventig jaren na de bevrijding van mijn geboorteplaats Almelo schrijf ik over de onderduik van mijn ouders en zoveel andere Joodse Almeloërs. Door de bevrijding van de stad door Canadese troepen kwam daaraan na ruim twee-en-een-half jaar een eind. Op het moment waarop ik dit schrijf staan bijna alle Europeanen onder een lichte of zware vorm van huisarrest. Noodgedwongen: een onverwachte pandemie, ongekend in de moderne tijd door zijn omvang en impact. Het virus schrijft ons de wet voor. Met partner en kinderen of helemaal alleen, opgesloten in eigen huis.
Het roept vragen op over het ondergedoken zijn. Ik herinner me verhalen van onderduikers over hun bevrijding: toen zij eindelijk, eindelijk weer hardop mochten praten. Dát was nog eens een bevrijding. Jarenlang hadden zij moeten fluisteren. Kun je het je voorstellen? Of toen zij eindelijk, eindelijk weer schoenen aan mochten doen. Dát was nog eens een bevrijding. Jarenlang hadden zij op kousenvoeten moeten lopen.
Er is een overeenkomst tussen ons beleven van de Covid-19 pandemie in 2020 en het beleven van hun onderduik door onze Joodse ouders: de onzekerheid. Zij toen en wij nu, we weten niet hoe lang het gaat duren. Zij hebben zich naar achteraf is gebleken ruim twee-en-een-half jaar moeten verbergen om een kans te maken om te overleven. In het najaar van ‘42 verwachtten velen nog dat het wel snel over zou zijn… maar maanden werden jaren en de wanhoop sloeg toe.
We kunnen hopen, we kunnen onszelf voor de gek houden, we kunnen op basis van cijfers een bepaald verloop verwachten – maar zeker weten doen we niets. We zijn overgeleverd aan het virus. In ‘42-‘45 keken Joden in de vernietigingskampen hoopvol naar strepen aan de hemel (Durlacher), nu kijken we verbijsterd naar een blauwe hemel zónder strepen. Wanneer houdt het op? Wanneer keert de normaliteit terug? [Let wel: ik ben een groot voorstander van veel minder strepen aan de hemel.] 1
Maar er zijn toch meer verschillen dan die ene overeenkomst tussen hun onderduik en ons gedwongen isolement. Het huisarrest van nu is uitsluitend fysiek: dankzij de electronica staan we in permanente verbinding met elkaar en met de wereld. Dat heeft zijn voordelen maar is ook belastend. Er vinden dingen plaats waar je liever maar geen weet van hebt, voor je eigen psychische welbevinden. Een goed mens mag niet wegkijken, maar op alles toekijken is uiteindelijk ondragelijk.
Toen had de ‘gemiddelde onderduiker’ geen weet van wat er dag in dag uit in Auschwitz-Birkenau gebeurde. Zij vermoedde dat het daar niet pluis was, maar zich een voorstelling maken van het industriële vernietigingsproces van menselijke wezens was onmogelijk. Nu worden we overladen met bewegende kleurenbeelden van stervende medemensen in overbelaste ziekenhuizen.
En nog een verschil: we brengen ons arrest door in ons eigen huis en in betrekkelijk comfortabele omstandigheden. We zijn niet ingekwartierd bij vreemden van wie we afhankelijk zijn. We hoeven niet bang te zijn voor verraad. We worden niet halsoverkop midden in de nacht naar een zoveelste adres overgebracht. In ons eigen huis voelen we ons betrekkelijk veilig. En: we hebben nog te eten en te drinken. En ruim voldoende closetpapier.
Noten / Footnotes- Op 6 mei 2020 verscheen de eerste streep weer aan de hemel maar het luchtverkeer herstelde zich heel langzaam.[↩]