• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar

Löwenhardt Foundation

Over de geschiedenis van vier families

  • Home
  • De stichting
  • Kunst
  • Exposities
  • Fotoalbum
  • In druk
  • Contact

Amsterdam

Lewaje in coronatijd

3 mei 2021 by John Löwenhardt

Een jaar geleden hebben we Hetty begraven, 6 mei 2020. Ze is 96 jaar oud geworden, geen geringe prestatie. Hetty Frankfort – Weijl is op 3 mei in zorgcentrum Beth Shalom overleden. Ik hoor daarvan twee uren voor de lewaje (begrafenis) begint op de Liberaal-Joodse begraafplaats Gan Hasjalom in Amstelveen. Terwijl Hetty wordt vervoerd van het Huis naar de Tuin van de Vrede, regel ik een auto en rij naar haar laatste rustplaats.

Met die rustplaats heeft ze het getroffen, vind ik. Voor het eerst kom ik op deze stijlvolle begraafplaats waar tot mijn verbazing nog heel veel ruimte is. Hetty’s man Max wacht er sinds februari 2008 op haar. Het wordt een lewaje in coronatijd, dat wil zeggen: een maximum van dertig rouwenden, geen bijeenkomst in de aula, geen handen schudden en al helemaal geen omhelzingen, afstand van persoon tot persoon van anderhalve meter. Geen kopje koffie of andere consumptie na afloop. De maatregelen zijn nu zeven weken van kracht.

Maar Hetty en haar nakomelingen treffen het met dit stralende weer. We staan in de zon op de ruimbemeten plek tussen aula en monument als de vier zwartgeklede dragers de kist met haar lichaam voor ons plaatsen, bedekt met een zwart doek met daarop de magen david. Rabbijn Menno ten Brink neemt het woord.

Met de dood zelf heeft Hetty het niet getroffen. Ze is in eenzaamheid gestorven. Ik hoor dat zij één van de vele Covid-19 besmettingsgevallen in Beth Shalom is geweest, althans: waarschijnlijk. Ze is niet getest. Maar anders dan de 26 mensen die er aan het virus zijn bezweken, heeft zij het verslagen. Ze is hersteld… en toen gevallen, een arm gebroken. De gevolgen daarvan waren ernstig; gezien de situatie in het huis werd bezoek, zelfs van haar dochter, niet toegelaten.

Na zijn toespraak vraagt Rabbijn Ten Brink wie van de aanwezigen iets wil zeggen. Stilte. Een oude meneer loopt tenslotte naar voren en neemt het woord. Hij en zijn vrouw waren bevriend met Max en Hetty en hij wil wel een paar woorden spreken, ‘onvoorbereid, dus recht uit het hart’. Hetty’s dochter, kleinzonen en achterkleinkinderen horen hem aan. Niemand neemt daarna het woord. Van de gehele misjpoche: niemand. We leven in een absurde tijd waarin we een onmenselijke afstand van elkaar moeten houden. Alleen warme woorden kunnen die afstand overbruggen, de kilte verdrijven. Maar niemand spreekt. De aanwezigen staan op ruwweg anderhalve meter van elkaar, mij bekruipt het gevoel dat ze liever twee meter van elkaar verwijderd zouden zijn.

Ook Hetty zweeg. Ze weigerde over het verleden te spreken. Dat ging zo ver dat ze zelfs de vóóroorlogse geschiedenis afwees. Ze wilde er niet over horen of lezen. Voor Hetty, geboren in Twente in 1924, begon de geschiedenis pas in 1946 in Amsterdam. Ze weigerde resoluut kennis te nemen van alles voor dat jaar. Mijn verhalen over de familie Weijl in Oldenzaal, haar ouders, haar grootouders, overgrootouders, ooms en tantes, ze wilde ze niet lezen.

Jeugd in de jaren ’30

Mina Weijl-Roos met Hetty en Rita, 1929

Toch heb ik haar enkele bijzonderheden kunnen ontfutselen over het gezin waarin ze opgroeide. 1 Hetty was vier jaar en haar moeder zwanger van haar jongere zusje Rita toen het gezin in 1928 uit Enschede naar Amsterdam verhuisde, naar de Valeriusstraat. Daar woonden ze tot 1936 in een huurwoning, vader Louis was agent van de Enschedese firma Menko en had een goed inkomen. Na de geboorte van het broertje, het derde kind, verhuisde het gezin in 1936 naar een grotere woning aan de Johannes Verhulststraat; er zijn maar liefst vier slaapkamers. Het was “een grote [huur]woning met inwonende meid, op de begane grond woonkamer, keuken en een kamer die als kantoor voor mijn vader’s agentuur werd gebruikt, met een juffrouw die bij hem in dienst was. En veel kamers op de eerste verdieping. Hij was altijd op stap, vanaf 1936 had hij een auto, een Essex gekocht in de Schinkelstraat en daar kreeg hij wat instructie, een rijbewijs was er nog niet.” Later vertegenwoordigde vader Louis de wolfirma Feith. “In kantoor stonden grote rekken met wol en die gebruikte ik om te handwerken.”

Hetty ging vanaf 1930 naar de lagere school aan de Cornelis Krusemanstraat, daarna naar de meisjes-HBS aan de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat; het gebouw waar tijdens de bezetting de SD en Gestapo waren gevestigd.).

Louis Weijl, 1897-1942

Hoe vroom was het gezin van Louis Weijl en Mina Roos eigenlijk? Hetty vertelde dat de grootouderparen Weijl én Roos nog koosjere huishoudingen voerden; haar eigen ouders aanvankelijk ook, “maar toen ze (de grootouders) niet meer op bezoek kwamen gingen mijn ouders over naar koosjer style (minder streng koosjer), geen varkenvlees en geen garnalen, weetjewel”. Hetty heeft zelf haar ouders gevraagd om op Joodse les te mogen; in haar klas zaten veel Joodse kinderen, vriendinnetjes. Ze heeft een jaar Joodse les gehad van de heer Prins. Maar toen het Jom Kipper (Grote Verzoendag, een vastendag) was en haar moeder zei dat ze geen eten kreeg – toen was de lol er af.

Dat Hetty niet over haar oorlogservaringen wilde vertellen moest ik accepteren. Het was onverstandig van haar, maar wie kan een Holocaust overlevende een verwijt maken? Toch zijn op basis van haar spaarzame mededelingen en in het archief in Bad Arolsen wel enkele feiten te achterhalen.

Vervolging, deportatie, terugkomst

Hetty trouwt op 5 augustus 1942 in Amsterdam met Max Frankfort. Ze is dan net achttien jaar. Het is drie weken nadat de deportaties uit Westerbork zijn begonnen. Hun huwelijk heeft er ongetwijfeld mee te maken dat Hetty daardoor dezelfde bescherming krijgt als Max dankzij zijn positie bij de Joodse Raad: hij is daar, vermoedelijk sinds november 1941, ‘kartotheekbeambte’. Later, de datum is onbekend, duiken zij onder. Op het derde onderduikadres worden zij op 7 juli 1944 verraden; op 13 juli worden zij als strafgevallen Westerbork binnengebracht en gehuisvest in barak 67, de strafbarak. Hetty en Max worden op 3 september op transport gesteld naar Auschwitz; in hetzelfde transport zitten Anne Frank met haar zus Margot en hun ouders.

Het transport van 3 september 1944 is het laatste transport naar Auschwitz. Als het daar op 5 september aankomt staan de sovjettroepen op zo’n tweehonderd kilometer afstand en zijn de nazi’s vooral bezig met het vernietigen van bewijzen. Het late moment van hun arrestatie en deportatie is hun redding geweest. Het valt niet te achterhalen of Hetty in andere kampen is geweest. Ze heeft mogelijk in een wapenfabriek gewerkt.

Van het lot van Max is iets meer bekend. Hij is in korte tijd Centraal Europa doorgesleept, van zuid naar noord naar zuid. Op 26 oktober wordt hij overgebracht van Auschwitz in Zuid-Polen naar concentratiekamp Stutthof in Noord Duitsland, 34 kilometer ten oosten van Danzig. Al een maand later, op 26 november, moet hij naar concentratiekamp Buchenwald nabij Weimar in het zuiden. Daar wordt hij op 11 april 1945 met nog bijna vierhonderd andere Nederlanders bevrijd. Blijkens lijsten die een maand later in Nederland werden gepubliceerd gold Max als politiek gevangene.

Hetty keert in Amsterdam terug op 13 juni 1945 en vestigt zich op het adres Stadionkade 69. Max is op dat moment al terug in de stad. Hun dochter wordt in oktober 1947 geboren. Hetty en Max krijgen uiteindelijk twee kleinzonen en drie achterkleinkinderen. Max is in de jaren-zestig directeur van Helfi Regenkleding NV, gevestigd aan de Spuistraat 84-86 in Amsterdam. Later verhuist het bedrijf naar de Zuidermolenweg 3 in Amsterdam-Osdorp. In 1970 fuseert het bedrijf met Van Ingen Holding NV tot Helfi International NV. Helfi International heeft circa 750 werknemers, met vestigingen in Amsterdam, Beneden Leeuwen, Enschede, Neede, Vasse, Geesbrug en Workum. Maar al in in juni 1971 moet faillissement worden aangevraagd.

Tot slot (maar lees verder onder de foto)

Tubantia 25 maart 1924

Ik kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat Hetty in haar leven weinig vreugde heeft gekend. Evenzo weinig als er vreugde spreekt uit de geboorteannonce die haar ouders op haar geboortedag in de Enschedese Tubantia plaatsten.

Is er dan niets positiefs over haar te melden? Heb ik geen enkele mooie herinnering? Toch wel. Door haar maakte ik kennis met een gezegde dat ik nog niet kende. Tijdens één van mijn bezoeken pochte ze op haar vrijgevigheid ten aanzien van dochter en kleinkinderen. ‘Je kunt het beter met de warme dan met de koude hand geven’, zei ze. Haar hand is nu koud, ik ben haar dankbaar voor het spreekwoord en het inzicht.

Naschrift, 6 mei 2021

Ik heb het niet gepast gevonden om tijdens haar leven naspeuringen te verrichten naar Hetty’s deportatiegeschiedenis, de traumatische periode waarover zij weigerde te spreken. Pas na publicatie van mijn verhaal over haar leven stuit ik op een onderzoek van Erika Prins dat opheldering brengt in een deel van Hetty’s niet-vertelde verhaal. Prins heeft veel werk verricht om te achterhalen wat er is geworden van ieder van de acht onderduikers van het achterhuis van Prinsengracht 263 in Amsterdam nadat zij op 3 september 1944 vanuit doorgangskamp Westerbork naar Auschwitz werden gedeporteerd. 2 Zij heeft haar onderzoek in april 2016 gepubliceerd, het is te lezen op haar website Het Historisch Bedrijf. 3 

Het transport van 3 september ‘44 omvatte 1019 personen waarvan 675 ‘strafgevallen’ (Häftlinge), de categorie waartoe zowel de familie Frank als Hetty en Max Frankfort, als voormalige onderduikers, behoorden. Het vertrek uit Westerbork, de samenstelling van de trein – zestien goederenwagons en vijf ziekenwagons -, de reis, de aankomst in Auschwitz-Birkenau in de nacht van 5 op 6 september en de daar meteen op volgende selectie voor de gaskamers, alles is door Erika Prins zo nauwkeurig mogelijk gereconstrueerd, inclusief de gruwelijke details. 

Tot degenen die na aankomst in Birkenau de selectie voor de gaskamers overleefden, behoorden alle acht onderduikers en ook Hetty en Max. Maar vanaf dit moment gingen vrouwen en mannen verschillende wegen: zij werden resoluut van elkaar gescheiden. In de loop van de registratieprocedure in de ‘Sauna’ kregen alle aangekomenen een registratienummer in hun linker onderarm getatoeëerd. Dankzij het feit dat de familienamen Frank en Frankfort ‘dicht bij elkaar liggen’ en het nauwkeurige werk van Erika Prins op het gebied van de kampregistratienummering in Auschwitz zijn in ieder geval de eerste uren, dagen en weken van Hetty en Max in Auschwitz te reconstrueren.

Registratienummering bestond in alle nazikampen, maar alleen in Auschwitz werd dat nummer ook in de arm van de gevangene gebrand. Max werd nummer B 9169, Hetty werd, met moeder en dochters Frank, een niet meer ondubbelzinnig vast te stellen nummer tussen A 25109 en A 25121. Hetty heeft welhaast zeker samen met Edith, Margot en Anne Frank in de rij gestaan voor de tatoeëerder, Max samen met Otto Frank.

Na de registratie werden de mannen te voet naar het hoofdkamp, Auschwitz I, gebracht. Ze werden daar ondergebracht in ‘Quarantaineblock 8’ en moesten zware arbeid verrichten. Op 26 oktober behoorde Max tot een groep mannelijke gevangenen die naar Stutthoff werden overgeplaatst. Hetty werd aanvankelijk samen met de meeste andere vrouwen uit het transport van 3 september ondergebracht in quarantainebarak 29 in Auschwitz-Birkenau. Ook zij moesten zwaar werk verrichten, maar in het geval van de vrouwen was dat opvallend nutteloos werk. Op 26 oktober (de dag dat Max voor Stutthoff werd geselecteerd) werden circa vijftig vrouwen geselecteerd voor overbrenging naar kamp-Libau in Opper-Silezië en nog eens vijftig naar Kratzau in Tsjechië om ‘dwangarbeid in de oorlogsindustrie te verrichten. Het waren “gezonde” vrouwen die in staat geacht werden te kunnen werken’. 4 Eén van hen was Bloeme Evers. ‘Ondanks de zware omstandigheden hebben de meesten van hen de oorlog overleefd’, schrijft Prins.

Hetty dus ook. Een overlever, ze is 96 geworden. Het enige detail dat zij tegenover mij heeft genoemd was het woord ‘wapenfabriek’. Gezien de bevindingen van Erika Prins lijkt het waarschijnlijk dat zij eind oktober 1944 met een vijftigtal andere Nederlandse vrouwen ofwel naar Libau of naar Kratzau is overgebracht.

Noten / Footnotes
  1. Bronnen: gesprekken met Hetty op 5 en 10 januari 2014, 17 september 2015 en 12 januari 2016; Arolsen archief, online; Tubantia 25 maart 1924 en 13 april 1970; Algemeen Handelsblad 14 april 1970; NRC Handelsblad 20 juli 1971; Provinciale Zeeuwse Courant 21 juli 1971.[↩]
  2. Anne Frank, haar zusje Margot en ouders Edith en Otto; Hermann van Pels, Auguste van Pels-Röttgen, hun zoon Peter van Pels en de tandarts Fritz Pfeffer.[↩]
  3. Erika Prins, Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers uit het Achterhuis in de kampen. Amsterdam, april 2016. PDF-bestand, 101 blz. [↩]
  4. Prins, 39[↩]

Categorie: Amsterdam, Enschede

Nettie

14 juni 2020 by John Löwenhardt

In de sjabbesnacht van 13 juni 2020, 21 siewan 5780, overleed onze dierbare Nettie in zorgcentrum Regina Pacis in Arnhem.1 Zij werd 97 jaar oud en in haar heeft de laatste van de ‘oorlogsgeneratie’ van onze misjpoche deze wereld verlaten.

met opa Louis

Jeannetta de Leeuw werd op 7 januari 1923 in Enschede geboren. 2 Zij en ik hebben de familieband met elkaar gemeen, maar ook het feit dat bijna al onze voorouders Joodse slagers waren. Nettie’s vader Herman (1887-1951) had een slagerij aan de Hoogstraat in Enschede. Hij kocht zijn koeien op de veemarkt in Borculo. Haar grootvader Louis de Leeuw (1851-1931) had daarvoor dezelfde slagerij gerund (zie foto hieronder). En haar grootvader van moederszijde was slager Isaak Cohen in ‘s-Heerenberg (1857-1942). Nettie heeft haar beide grootvaders gekend: bij de dood van opa Louis was ze acht jaar, en ze was negentien toen opa Ies – nog net voor de invoering van de Jodenster – in ‘s-Heerenberg overleed.

Joodse les, Synagoge Enschede 1935. Nettie op stoel uiterst links.

Nettie was enig kind van vrij oude ouders. Bij haar geboorte was haar vader net 35 geworden, haar moeder Julia 33. Te oordelen naar het aantal foto’s dat de Enschedese fotograaf in haar vroege jeugd van haar heeft gemaakt, werd ze door haar ouders vertroeteld. Ze ziet er uit als een tevreden en gelukkig kind, omringd door de uitgebreide familie De Leeuw in Enschede, Almelo en daar tussenin. Er is, hoofdzakelijk op de zondagen, intensief contact met familie in Enschede, Oldenzaal, Almelo en ‘s-Heerenberg. Nettie bezoekt haar nichtje Mimi de Leeuw in Almelo, haar vader kaart in Enschede met de vader van Mimi’s verloofde Heinz, die vanaf 1936-37 vlakbij in Enschede woonde. Nettie heeft goede herinneringen aan haar jeugd. Ze zegt over zichzelf dat ze ‘een heel rustig kind’ was.

Vader Herman heeft in de zaak een knecht, moeder Julia een Duits dienstmeisje: Liesje uit Gelsenkirchen. Nettie gaat naar de lagere school aan de Brinkstraat. Na haar tiende levensjaar sturen haar ouders haar naar Joodse les in de gloednieuwe (in 1928 geopende) synagoge. Ze wordt lid van de plaatselijke afdeling van de Joodse Jeugdfederatie. Haar beste vriendin in deze periode is Lili Heilbron, een half jaar ouder dan Nettie.

Het gezin woont aan de Hoogstraat 14 in een ‘volkswijk’ net buiten het centrum van Enschede. Het woonhuis-slagerij en het buurpand Hoogstraat 16 zijn eigendom van opa Louis en later van de ouders. Nummer 16 is verhuurd aan het eveneens Joodse gezin van Frouwke en Mozes Bierman met hun zoon Simson, een jaar jonger dan Nettie.

Hoogstraat 14-16 Enschede, slager Louis met karakteristieke baard.

Het gezin-De Leeuw is niet sterk belijdend. Vader Herman gaat vrijwel nooit naar sjoel, Nettie en haar moeder met enige regelmaat, vooral op de talrijke Joodse feestdagen. Herman heeft geen koosjere slagerij en net als veel Joodse slagers is hij op sjabbes, zaterdag, geopend. Maar hij verkoopt ook koosjer vlees en dat komt vanzelfsprekend op tafel in het gezin. Op donderdagavond begint moeder Julia met koken voor de sjabbat.

Op elfjarige leeftijd begint ze aan de Mulo (Meer uitgebreid lager onderwijs) waaraan ze na vier jaren examen doet. Haar eerste baantje is daarna bij Modehuis Woudstra aan de Haaksbergerstraat. Het is een Joodse winkel die, als enige in Enschede, damesmode op internationaal niveau verkoopt. Nettie wordt assistent van mevrouw Cohen, hoofd administratie. Omdat er veel op rekening wordt gekocht is er een grote debiteurenadministratie, maar ook voorraadadministratie, boekhouding en correspondentie met leveranciers in binnen- en buitenland. Nettie verdient er vijftien gulden in de maand tot in 1941 of ’42 de door de Duitsers aangestelde Verwalter haar ontslaat. Het is tijd om onder te duiken.

Een van de Jodensterren gedragen door Nettie

Met hulp van twee dames van de organisatie van dominee Overduin vindt ze een onderduikadres. Gedetailleerde gegevens over de onderduikperiode ontbreken, maar zeker is dat ze in de Enschedese Hyacinthstraat geruimte tijd gastvrijheid geniet van verzetsman Hendrik Wolters en zijn vrouw Fia. Het gezin Wolters heeft in totaal tien a twaalf onderduikers het leven gered.

Nettie is de eerste van het gezin die onderduikt. Naar eigen zeggen heeft ze zich daarna ingespannen om ook onderduikplekken voor haar vader en moeder te vinden. Vader Herman had in 1941 een hartaanval. Als in de zomer van 1942 de oproepen voor de werkkampen komen, krijgt hij bezoek van Van Gelderen, één van de Enschedese textielfabrikanten en lid van de plaatselijke Joodse Raad. Nettie: Meneer de Leeuw, zei hij, u gaat niet weg morgenvroeg. U gaat in bed liggen en u doet of u heel erg ziek bent. En dan zien we weer verder. Dat heeft mijn vader gedaan, een paar weken. Stond natuurlijk op als het donker was. En toen kwam er een dokter; die schrok want hij zag er uit… toen is hij afgekeurd voor alle kampen. Is echt gebeurd hoor!… De Joodse Raad was heel goed in Enschede.

De doktersverklaring zou Herman de Leeuw niet hebben gered, zoveel is zeker. Hij ziet dat zelf in en duikt met zijn vrouw onder, op een ander adres dan hun dochter. Het hele gezin overleeft de Holocaust.

Na de bevrijding woont Nettie eerst nog een tijd bij haar onderduikfamilie, daarna samen met haar ouders bij een Joods gezin in de Emmastraat en tenslotte ook met hen in een huurwoning aan de Zuiderhagen. Haar eerste baan is op het kantoor van de dekenfabriek van Ies en Sally Heijmans, met een beginsalaris van zeventig gulden per maand. Ondertussen volgt ze (op eigen kosten) cursussen typen, stenografie en Engelse handelscorrespondentie (‘Practyk-diploma’ in januari 1950). In deze tijd, begin jaren-50, is zij bovendien actief in een leidende functie in de Joodse padvinderij. Het levert haar vriendschappen-voor-het-leven op.

1949

In september 1951 overlijdt Nettie’s vader, 63 jaar oud. Zij gaat op zoek naar werk in de Randstad. Voorzover er nog Joodse jeugd is overgebleven trekt die weg naar Israël, Amerika of Amsterdam. Ze vindt een baan op het kantoor van de Joodse Gemeente van Amsterdam, ze doet er de boekhouding. Aanvankelijk woont ze op een kamer, later volgt haar moeder haar en wonen moeder en dochter samen op de derde verdieping in de Uiterwaardenstraat 115. Op sjabbes bezoeken zij de synagoge aan de Lekstraat.

In maart 1955 ontmoet Nettie in Amsterdam Isidoor (Ies) Manasse, boekhouder bij de gemeente Arnhem. Ies is in april 1921 in Nijkerk geboren en heeft de bezetting samen met zijn moeder overleefd; ook hij heeft op veel adressen ondergedoken gezeten. Vader Eduard Louis (Eetje) Manasse was procuratiehouder van een knopenfabriek in Nijkerk. Hij is in 1942 gedeporteerd en dat najaar ergens in Centraal Europa bezweken of vermoord. Ies is bij de bevrijding 24 jaar oud. De onverklaarde dood van zijn vader is zijn hele leven een trauma gebleven.

ketoeba, huwelijkscontract van Ies en Nettie

Op 29 mei, twee maanden na hun ontmoeting, verloven zij zich. Al een half jaar later trouwt het stel: op 16 november in het Amsterdamse gemeentehuis en vier dagen later (zondag 5 Kislev 5716) in de ‘Leksjoel’. Nettie krijgt eervol ontslag bij de Amsterdamse Joodse Gemeente: het is een tijd waarin gehuwde vrouwen niet worden geacht te werken. Ies kan in Arnhem een huurflat krijgen, en daar, aan de Voetiuslaan 26””, gaan zij wonen. Ies is al spoedig bestuurslid en secretaris van de kehilla, de Joodse Gemeente Arnhem, Nettie stort zich op vrijwilligerswerk bij de WIZO en houdt dat 35 jaar vol. De Women’s International Zionist Organisation is gericht op het ondersteunen (inzamelen van fondsen voor) kwetsbare groepen in de Israëlische samenleving. De oprichting van de Nederlandse WIZO-tak viel samen met de oprichting van Israël. Samen met Ies bezoekt Nettie het land zeven keer.

op vakantie

Nettie en Ies zijn in de kleine Arnhemse Joodse gemeenschap een twee-eenheid die lang stand houdt. Kinderen zijn hun niet vergund, ze hadden ze wel graag gehad. Vanaf 1978 wonen zij in een eenvoudig ingerichte huurflat aan de Wichard van Pontlaan. Hun enige luxe is een hond, een auto’tje en regelmatige vakantiereizen naar het buitenland. Ies is lid van de Vrijmetselaars en voor zijn lange staat van dienst bij de Joodse Gemeente wordt hij als lid opgenomen in de Orde van Oranje Nassau. In de gesprekken tussen Nettie en Ies, en met bezoekers is de Holocaust een steeds terugkerend thema. Terugkijkend zei Nettie: Je was het niet zomaar kwijt, je bent het nog niet kwijt. Je wordt het ook niet kwijt.

Op 15 juni hebben wij Nettie naast Ies, haar levensgezel van bijna zestig jaren, begraven op de Joodse begraafplaats Moscowa. 3

Bronnen:
Familiearchief De Leeuw (Enschede, Arnhem) / Cohen (Bergh) / Manasse (Nijkerk)
Interview met Nettie, Arnhem 23 december 2010
Interviews afgenomen door Froukje Demant, 17 februari en 11 maart 2011 
Bert Woudstra, Enschede; mail 23.04.2020
Jan Ankoné, 'Fia Wolters-Mol deed wat ze doen moest', waarschijnlijk dagblad Tubantia; datum ontbreekt
Eva den Buurman, 'Verbazing in Arnhem', NIW 2 februari 1996
Joodsmonument.nl 

Noten / Footnotes
  1. Van juni 2021 t/m augustus 2021 stond op Nettie’s matsewa foutief de overlijdensdatum 9 tewet 5780 / 6 januari 2020[↩]
  2. Er is verwarring ontstaan over de laatste letter van haar voornaam. In sommige officiële documenten is dit een a, in andere een e. Ik schrijf de a, overeenkomstig Nettie’s vermelding in het trouwboekje van haar ouders en dat van haarzelf en Ies Manasse.[↩]
  3. Ies overleed op 17 december 2014[↩]

Categorie: Amsterdam, Arnhem, Enschede Tags: Herman de Leeuw, Isidoor Manasse, Nettie Manasse-de Leeuw

De brieven van Josef Rosenbaum

10 april 2014 by John Löwenhardt Reageer

Gezin Rosenbaum Dortmund, late jaren '20De 22 gedateerde brieven en enkele korte notities zijn in het Duits geschreven door Josef Rosenbaum (1877-1943) op zijn vluchtadres in Amsterdam en gestuurd aan zijn vrouw Rosalie Rosenbaum-ten Brink en zoon Walter in New York. De verzameling bevat tevens twee korte Nederlandstalige brieven geschreven door Josefs gastvrouw Betje Stork-Sanders.

[Lees meer…] overDe brieven van Josef Rosenbaum

Categorie: Amsterdam, New York Tags: Josef Rosenbaum, Rosalie Rosenbaum-ten Brink, Walter Rosenbaum

Primaire Sidebar

Search

  • Nederlands
  • English
  • Deutsch

© 2023 | Löwenhardt Foundation