Mauwrits en Isaak de Leeuw
Een rijkeluiswens, zo heette dat. Een gezin met twee kinderen, het oudste een jongen, het jongste een meisje. Ik was in 1947 de eerstgeborene, mijn zusje volgde in 1950. Daar bleef het bij. Broers heb ik nooit gehad. Ik heb ze toen niet gemist, maar het is nu wel duidelijk dat mijn leven anders zou zijn geweest. Hóe anders, is moeilijk te zeggen.
En plotseling krijg ik nu het gevoel twee broers te hebben, Mauwrits en Isaak. Hun beeltenissen zijn me vertrouwd, het is of ik mijn broers in de ogen kijk. Ik had ze zo graag gekend. Mauwrits, geboren in 1918, een jaar na mijn eigen moeder. De eigenaardige schrijfwijze van zijn naam is die welke zijn ouders in familie-annonces gebruikten. Op de foto’s staat hij steeds rechts, hij heeft een wat smal gezicht. Isaak, drie jaar later geboren, staat met zijn bolronde hoofd steeds links. De eerste foto lijkt niet in een fotostudio maar thuis te zijn genomen. De jongens zitten ongedwongen op de eettafel.
Een foto van een wonderbaarlijk hoge kwaliteit, niet alleen door de ongedwongenheid. Bestonden er in 1922-23 al fototoestellen waarmee privépersonen zulk een kwalitatief goede foto konden nemen? Of was er misschien een beroepsfotograaf ontboden?
De tweede opname toont de jongens een jaar of twee, drie later in een studio. Dit is een voor die tijd zo typerende geposeerde foto, héél anders dan het eerste beeld. Weer enkele jaren later werd de derde opname gemaakt. Het is moeilijk te zeggen of we de jongens hier in een park zien, of in een geraffieerd gedecoreerde fotostudio. De broers zien er in ieder geval prima uit, gezond, vol leven en met vertrouwen in hun blik. Hun handschoenen, mutsen en laarzen geven het beeld cachet.
Pas de vierde foto is nauwkeurig te dateren. Ze toont de ouders met hun volwassen zonen, omringd door bloemen. Bram en Zelma waren op 6 juni 1917 in Denekamp getrouwd, deze foto is bijna zeker gemaakt op de viering van hun 25-jarig huwelijksfeest in juni 1942. Een maand na de invoering van de Jodenster, een maand vóór het begin van de deportaties naar de vernietigingskampen. De foto toont het gezin aan de rand van de afgrond. Met deze foto neemt het afscheid van ons.
Trots staan de broers achter hun ouders. Ze zijn in keurige pakken gestoken en dragen een stropdas. Eén van hen – staat Mauwrits nu toch links? – draagt ondertussen een bril. Ten tijde van deze foto is Mauwrits 24 jaar oud, Isaak 21. Drie jaren later liggen zij in massagraven in satellietkampen van Dachau: Kaufering en Landshut.
Vier foto’s, dat is alles wat er van Mau en Ies over is. Tot voor kort woonden ze in donkere dozen, niemand haalde ze te voorschijn. Het gezin was volledig vergeten. Uitgeroeid, net als de rest van de familie. Nog één familielid was in leven, hun achternicht Nettie, ook in Enschede geboren, in 1923. Bij haar vond ik deze foto’s. In een blikken trommeltje.
Joods Enschede
De jongens werden geboren en groeiden op in de textielstad Enschede. In 1941 telde de stad zo’n 1.400 Joden, 1,5% van de bevolking. Dertig procent van hen waren vluchtelingen uit Duitsland, Oostenrijk en Oosteuropese landen. Tot de Duits-Joodse vluchtelingen in Enschede behoorden ook mijn grootouders Adolf en Julia Löwenhardt en hun zoon Werner. Adolf en Julia woonden vanaf 1938 in Enschede op een steenworp afstand van Bram en Zelma, de gezinnen kwamen veel bij elkaar over de vloer. Mijn verwantschap met de broers is een dubbele. Hun moeder Zelma was een zuster van mijn grootmoeder Julia Löwenhardt-ten Brink, hun vader Bram was een neef van mijn grootvader Arnold de Leeuw.
De Joodse gemeenschap van Enschede werd gedomineerd door de Joodse ’textielbaronnen’. Van alle textielfabrieken in de stad waren er 14 in Joods bezit: vijf weverijen, twee fabrieken voor moltondekens, zes fabrieken waar textielafval werd verwerkt, en dan de grootste van alle textielfabrieken in de stad, die van N. J. Menko. Op 2 april 1933 had directeur Sig (Sigmund) Menko de aanzet gegeven voor de oprichting van het ‘Comité voor Duitse Vluchtelingen’; hij werd zelf de voorzitter. Menko was ook voorzitter van de Joodse gemeente en tijdens de Duitse bezetting van de plaatselijke Joodse Raad. Zijn grote betekenis in die laatste functie kan moeilijk worden overschat.
Sig Menko en zijn mederaadsleden boden actief verzet tegen het beleid van de Joodse Raad in Amsterdam die onder leiding stond van David Cohen en Abraham Asscher. De Amsterdamse raad sprak zich nadrukkelijk uit tégen onderduiken en werkte actief mee aan de deportatie van de Joden naar de kampen in ‘het Oosten’. Sig Menko en zijn collega’s deden het omgekeerde. Zij werkten actief samen met het verzet tegen de Duitsers, in het bijzonder met de organisatie van dominee Leendert Overduin die velen aan een onderduikadres hielp. Hierdoor lag het ‘overlevingspercentage’ van de Joden in Enschede en omstreken veel hoger dan in het Westen van het land. Van de Nederlandse Joden (de helft van hen woonde in Amsterdam) overleefde slechts een kwart de Holocaust. In Enschede: meer dan de helft. 1
De Joodse middenstand was in Enschede nadrukkelijk aanwezig. In de zomer van 1940 stelde de gemeente op last van de Duitse bezetter een lijst op van alle Joodse ondernemingen, van kleine winkeltjes tot en met de grote textielfabrieken. De lijst telt 14 firma’s met de naam De Leeuw, maar liefst elf daarvan waren slagerijen. En van die elf was Abraham (Bram) de Leeuw aan de Beltstraat er één.
Goede overlevingskansen
Statistisch bezien had mijn Enschedese familie, mijn grootouders en het gezin van Bram goede overlevingskansen. Het gezin-De Leeuw is ondergedoken maar werd ontdekt of verraden… over de preciese omstandigheden weer ik helaas helemaal niets. Dat is de ironie van deze geschiedenis: het is nu een stuk makkelijker te achterhalen hoe zij aan hun einde zijn gekomen, dan iets te vinden over hun leven. De genocide is goed gedocumenteerd. Er zijn gedenkplaatsen, archieven, documentatiecentra… maar veel ‘kleine’ gezinsdocumentatie is verloren gegaan: brieven, notities, dagboeken – als die er geweest zijn. Tot op vandaag kan ik niet vertellen hoe de broers en hun ouders hebben geleefd, er zijn alleen droge feiten en enkele ‘weetjes’:
Vader Bram dreef zijn slagerij aan de Beltstraat 69a, niet ver van het stadscentrum. Zelma kwam uit een gezin van slagers en veehandelaars in Denekamp, zij was een jongere zuster van mijn grootmoeder. Mauwrits, de eerstgeborene, is, het zat er in, ook slager geworden. Hij zal bij zijn vader in de leer zijn geweest en ‘draaide’ daarna ‘mee’ (o gruwelijk neologisme) in de slagerij. Isaak ging een andere kant op, hij werd drukker in een textielfabriek. Tenminste, zo staat het in een identiteitsbewijs. Hoe en waarom hij drukker is geworden, waar hij het vak heeft geleerd, dat weet ik nog steeds niet. Dat geldt ook voor de mate van religiositeit van het gezin, hoe fromm waren ze eigenlijk? Was het op vrijdagavond ook écht sjabbes? Was de slagerij op zaterdag open? De enige persoon die het nog uit eigen ervaring kan zeggen, Nettie de Leeuw, vertelt mij dat dat beslist het geval was. De winkel van Bram en Mauwrits was geen koosjere slagerij, de meeste klanten waren niet-Joodse fabrieksarbeiders.
Maar er zijn nog zoveel andere vragen. Hoe was de verhouding tussen de broers? Hoe gingen ze met elkaar om? Het leeftijdverschil was betrekkelijk klein en er zijn uitsluitend foto’s waar beide broers samen op staan – aanwijzingen dat ze het goed met elkaar konden vinden. Wat deden ze in hun vrije tijd, waren ze lid van sportverenigingen? Joodse clubs?
We weten ondertussen dat Mauwrits op zijn 13e zijn bar mitzwa (kerkelijke meerderjarigheid) heeft gevierd, zie de advertentie aan het begin van dit verhaal. Dat zal in de imposante synagoge van Enschede zijn geweest, die op dat moment pas drie jaar oud was. Ies zal dus in 1934 ook zijn bar mitzwa wel gedaan hebben. Op de gezinsfoto uit juni 1942 staan twee knappe jonge mannen, 24 en bijna 21 jaar oud. Hadden ze al vriendinnen, waren ze misschien al verloofd? We zullen het waarschijnlijk nooit weten.
Ondergang
Wat wel vaststaat is dat het hele gezin op 31 juli 1944 uit doorgangskamp Westerbork naar Theresienstadt werd gedeporteerd. Ouders en zonen waren dus nog samen, en dat bleef het geval toen zij op 6 oktober naar Auschwitz werden doorgestuurd. Daar werden Bram en Zelma op 8 oktober vergast en verbrand (drie dagen voor mijn grootouders). Mau en Ies, toen waarschijnlijk nog in redelijke conditie, werden twee dagen later met 1500 Joodse mannen naar kamp Kaufering, een buitenkamp van Dachau, gestuurd. Mau kreeg transportnummer 115654, Ies nummer 115653. Ik stel me voor dat de grote broer zich in de rij achter zijn jongere broer opstelt zodat hij kan zien wat er met hem gebeurt.
Wat er daarna is voorgevallen blijft ongewis. Mauwrits verbleef tot zijn dood op 8 februari 1945 in Kaufering. Isaak stierf op 27 januari 1945 (de dag waarop Auschwitz door het Rode Leger werd bevrijd) in het buitenkamp in Landshut.
De gebroeders De Leeuw en Chotzen
Onder de 1500 mannen in het transport van Auschwitz naar Kaufering bevonden zich ook de broers Hugo-Kurt (Bubi) en Ullrich (Ulli) Chotzen uit Berlijn. Bubi was geboren in maart 1915, drie jaar eerder dan Mauwrits de Leeuw. Ulli was één jaar ouder dan Isaak. Gelijk de twee Enschedese broers, zo waren ook de broers uit Berlijn via Theresienstadt in Auschwitz terecht gekomen. Maar anders dan Mauwrits en Isaak waren de Berlijnse broers beide getrouwd. Samen met hun vrouwen hadden zij langere tijd in het getto van Theresienstadt verbleven. Op 29 september 1944 zaten zij in transport ‘El’ vanuit dat getto; of Mauwritz en Izaak ook deel van dit transport waren is niet zeker. Dit transport werd gevolgd door transporten op 1 oktober (‘Em’, 1500 mensen), 4 (‘En’, 1500) en 6 oktober (‘Eo’, 1550) en nog latere. Maar het staat vast dat Hugo-Kurt, Ullrich, Mauwrits en Isaak op 10 oktober in een en hetzelfde transport van Auschwitz naar Kaufering werden vervoerd. Ullrich kreeg nummer 115603, Hugo-Kurt nummer 115623.
Dit weten we dankzij de Berlijnse historica Barbara Schieb. Zij heeft intensief onderzoek verricht naar de geschiedenis van de Berlijns-Joodse familie Chtozen. Over dat onderzoek bericht ze met veel inlevingsvermogen in haar boek Nachricht von Chotzen. 2 Aan de hand van dit boek kan ik nog iets zeggen over de laatste, gruwelijke weken uit het leven van Isaak. Zijn lijdensweg in het Jodenkamp in Landshut aan de Isar zal in veel opzichten gelijk zijn geweest aan die van Bubi en Ulli Chotzen. Mauwrits was achtergebleven in Kaufering. Hij zal het daar overigens niet beter hebben gehad.
Het Jodenkamp in Landshut was gescheiden van het kamp van de ‘Organisation Todt’. In dat Jodenkamp leefden – beter gezegd: vegeteerden – rond vijfhonderd ‘volledig uitgemergelde mensen’ in barakken gemaakt van golfplaat. Aldus citeert Barbara Schieb een van de ooggetuigen van het kamp. De wanden van de barakken waren ‘dun als karton; [het waren] een soort hondenhokken waar doorheen de wind floot en waar de koude ongehinderd binnentrad…’ In de bittere decemberkou waren de gevangenen gekleed in dunne gevangeniskledij met zebrastrepen. ‘Deze doodsbleke mensen konden nauwelijks nog staan…’ maar ze moesten werken.
De gevangen Joden moesten werken aan de aanleg van een aftakking van het spoorwegnet van de Reichsbahn, in de wegenbouw, grondwerken en in de bouw. Door gebrek aan voeding en water waren ze lichamelijk volledig uitgeput. Ullrich Chotzen stierf op 3 januari 1945, Isaak negentien dagen later.
‘… Iedere dag, in alle vroegte, werd de barriere [bij de ingang van het kamp] geopend en kwam er een wagen volgeladen met lijken naar buiten […] De wagen werd getrokken door twee gevangenen en aan de achterkant moesten nog eens vier gevangenen duwen om hem in beweging te krijgen. De doden werden naar de begraafplaats in Achdorf gebracht waar ze in massagraven werden gegooid.’ 3
We moeten ervan uitgaan dat de stoffelijke resten van Isaak de Leeuw en Ullrich Chotzen in hetzelfde massagraf liggen. Dit graf werd in de jaren-1960 overgebracht naar het Herinneringscentrum bij het voormalige kamp Flossenbürg.
Duitse versie © John Löwenhardt, 2011; Nederlandse vertaling 2019; redactie 24-01-2021.