IN MEMORIAM KURT IKENBERG, 1941-1944
(Zie ook het portret van Kurt)
In juli 2011 kreeg ik een stapel Rode Kruis correspondentievellen in handen. De berichten waren in 1941-1943 over en weer geschreven tussen twee zussen, Friedel en Klara Löwenhardt. Friedel was uit Duitsland naar Belfast in Noord Ierland gevlucht en begon de correspondentie van daaruit op 28 februari 1941. Klara zat met haar man Ludwig Ikenberg gevangen in kamp Westerbork in Drenthe. Uit de correspondentie kon ik het opgroeien van Klara’s zoon Kurt Ikenberg reconstrueren. Kurt was op 6 juli 1941 in het kamp geboren. Hij werd drie jaar en drie maanden oud…
Eigenlijk was hij kansloos. Hij werd in het kamp geboren toen Nederland net een jaar door Duitse troepen was bezet. Negen dagen na zijn eerste verjaardag in juli 1942 begonnen de deportaties naar de vernietigingskampen. Enkele maanden na zijn derde verjaardag werd hij zelf met zijn ouders gedeporteerd. Een maand later eindigde zijn leven in een gaskamer in Auschwitz.
Kurt Ikenberg en ik behoren tot dezelfde generatie. We zijn allebei achterkleinzonen van Pauline Löwenhardt-Lennhoff die tussen 1873 en 1892 twaalf kinderen heeft gebaard. Had hij geleefd, dan was Kurt nu (begin 2019) 77 jaar geweest, zes jaar ouder dan ik. Maar hij leefde niet en vrijwel zijn volledige familie stierf in de gaskamers. Niemand die zich Kurt herinnerde, het was of hij nooit had bestaan.
Ik ontdekte Kurt in 2010 toen ik het spoor volgde van zijn ouders Klara Löwenhardt en Ludwig Ikenberg. In april 1939, drie maanden nadat zij waren getrouwd, ontvluchtten zij Duitsland. In Nederland werden zij niet met open armen ontvangen. Tien maanden zwierven zij gescheiden van elkaar langs verschillende adressen. In februari 1940 behoorden zij tot de vroegste bewoners van Westerbork, het vluchtelingenkamp dat de Nederlandse regering (volledig op kosten van de Joodse gemeenschap) had laten inrichten. Het bevond zich op een geïsoleerde plek in Drenthe, niet ver van de Duitse grens. Drie maanden later liepen Duitse troepen Nederland onder de voet.
De in Westerbork geboren Kurt was voor mij een virtuele realiteit. In het Oorlogsarchief van het Rode Kruis in Den Haag vond ik de persoonskaart die de gemeente Westerbork meteen na zijn geboorte had gemaakt. De kaart meldde de gebruikelijke gegevens, maar ook het adres van Kurt’s grootmoeder in Altenbeken, Duitsland.
De kans is groot dat Kurt’s grootmoeder Minna nooit van hem heeft geweten. Zij werd in 1941 uit Altenbeken naar Riga gedeporteerd en daar op 6 januari 1942 gedood. Voor mij was de persoonskaart het enige bewijs dat hij ooit had bestaan. Al spoedig vond ik dat dat bestaan niet langer dan drie jaren en drie maanden had geduurd. Maar dat was alles. In archieven, op internet, nergens een spoor van Kurt.
Wat was het voor kind, deze Kurt? Hij groeide op in het kamp waar bijna alle Nederlandse Joden onderweg naar hun ondergang passeerden. Hij moet de kreten, het gejammer en gehuil hebben gehoord, iedere maandagavond als de deportatielijsten bekend werden. Het nerveuze gesteun van vrouwen die de rugzakken inpakten voor De Trein. Hij zal de lange, grauwe deportatietrein zeker hebben gezien die op dinsdag geduldig stond te wachten op zijn slachtoffers. Hij heeft het misschien gevoeld, maar niet begrepen: de doffe berusting van gezinnen die de trein die ochtend binnenklommen. Iedere keer verzwolg ze zo’n duizend mensen, soms meer. En iedere week kwam ze leeg terug.
Kurt heeft de leeftijd niet bereikt waarop hij zich de ervaringen had kunnen herinneren die zijn karakter hebben gevormd. Hij werd vermoord nog voor hij zijn ouders die eenvoudige vraag had kunnen stellen: waarom…? Waarom komt de trein altijd leeg terug uit Auschwitz?
Wat was het voor kind, de driejarige Kurt? Ik had niet de hoop op een antwoord, ik had me neergelegd bij het idee dat zijn identiteit beperkt zou blijven tot aantekeningen op een registratiekaart en twee transportlijsten. In het dagboek van Philip Mechanicus, In Dépot, las ik over de kinderspeeltuin die op 31 augustus 1943 in Westerbork werd geopend, bijna vier jaren na opening van het kamp. Een paar wippen en een zandbak met zitplaatsen. Op 9 september kwamen er nog twee rekstokken en drie hoge schommels bij. Kurt was net twee jaar oud en ik kan me zijn opwinding voorstellen over de speeltuin waar hij met andere peuters kan spelen. Op 9 september 1943 schrijft Mechanicus in zijn dagboek ‘Vanavond ora half tien, bij heldere maan, speelden er nog kinderen.’ Was Kurt één van hen?
Ontdekking van de Rode Kruis-correspondentie
Maar toen kwam ik Friedel op het spoor, Kurt’s tante. Friedel – Friedericka Löwenhardt – was Duitsland na de Pogromnacht van 9-10 november 1938 ontvlucht, 29 jaar oud. Ze kwam in Noord-Ierland terecht, bleef ongetrouwd en stierf uiteindelijk in 1983 in Londen. Friedel liet een stapel correspondentievellen na; ze had ze in 1972 bij haar achterneef in Haifa bezorgd. Toen ik deze Mony op 21 juli 2011 voor het eerst ontmoette, liet hij me de stapel zien. Hij vroeg me of ik er soms wat aan had. Ik hoefde maar éven te kijken en zag een juweel in handen te hebben, de correspondentie tussen twee zussen, Friedel in Noord-Ierland en Kurt’s moeder Klara in doorgangskamp Westerbork. Posthuum was ik Friedel innig dankbaar.
Het Rode Kruis bood mensen een gelegenheid met elkaar in contact te blijven over de oorlogsfronten heen. De 28 correspondentievellen die ik vasthield waren aan beide kanten beschreven. Op de voorgedrukte voorkant kon de ‘ENQUIRER/Vraagsteller’ een kort bericht aan iemand schrijven. Deze kon dan op de achterkant antwoorden. De berichten waren onderworpen aan censuur en mochten niet langer zijn dan 25 woorden. Het duurde vele maanden voor een correspondentievel de geadresseerde, in dit gavel Klara in Westerbork, bereikte. En nog eens maanden voor het vel, voorzien van het antwoord van Klara, terugkwam bij de afzender.
De inhoud was grotendeels van rituele aard: ‘Hoe gaat het met jullie, met ons gaat het goed’. Maar vaak werden ook codewoorden in de tekst verborgen en zo werd échte informatie uitgewisseld. Informatie die van geen enkel belang was voor de censor, maar voor mij des te meer. Want hier berichtte Klara – ze ondertekende consequent als Claere of Cläre – in eigen handschrift over het opgroeien van haar zoontje, de kleine Kurt. Een enkele keer schreef haar man Ludwig in plaats van haar.
Uit het eerste bericht aan haar zuster, geschreven op 11 december 1941 als Kurt vijf maanden is: ‘Kurtchen ontwikkelt zich heel goed, brengt ons veel vreugde’ (Kurtchen’s Entwicklung praechtig, macht grosse Freude). Claere had nooit kunnen denken dat ik zeventig jaren later haar woorden met gretigheid lees.
Kurt gaat staan, loopt, praat, zingt…
Ik kan nu Kurt’s ontwikkeling goed volgen, van vijf maanden oud tot twee jaar en twee maanden. Het laatste bericht van Claere waarin zij hem noemt, heeft ze op 23 september 1943 geschreven, drie weken na opening van de speeltuin.
Als hij zes maanden oud is noemt Claere haar zoontje ‘grappig, hij lacht en vertelt’ (drollig, lacht, erzaehlt; 2 januari 1942). Twee maanden later ‘gaat het hem goed, hij zegt mama en geeft ons veel vreugde’ (gedeiht gut. Sagt Mama, macht viel Freude; 13 maart 1942). Nog geen maand later: Kurt ‘zit, probeert te gaan staan’ (macht sich prächtig, sitzt, macht Stehversuche; 9 april 1942). En op 30 juni als hij bijna jarig is, zijn eerste verjaardag, schrijft Claere dat hij ‘spoedig zal lopen’ (macht sich praechtig, läuft bald). Zeventien dagen later ‘loopt hij op een grappige manier’ (Kurtchen läuft drollig; 17 juli 1942). Dit was de dag waarop de eerste deportatietrein uit Westerbork 1135 Joden in Auschwitz afleverde.
Op 10 september, Kurt is veertien maanden oud, schrijft Claere dat hij loopt zonder hulp (läuft selbständig) en een maand later bevestigt zijn vader (die af en toe enkele woorden schrijft) dat hij sinds zijn verjaardag loopt (läuft seit Geburtstag, 14 oktober 1942). Tussen de snippers informatie liggen soms maanden; toch bevestigen ze dat Kurt zich normaal ontwikkelt. Hij is een grappig jongetje dat zijn eerste woordjes leert zeggen, blijft zitten en probeert op te staan en te lopen… allemaal op het moment dat je dit verwacht van een opgroeiend kind. Het consultatiebureau zou tevreden zijn. Aan niets is te merken dat hij wordt omringd door ellende en wanhoop. Kleine Kurt is de oogappel en vreugde van zijn ouders.
Peuter in het doorgangskamp
In haar korte berichten geeft Claere geen aanwijzing dat Kurt ondervoed zou zijn. Dat stemt wel overeen met het algemene beeld. In Westerbork heerste geen honger. Het kamp kende periodes van acute voedselschaarste, het dieet was uiterst sober – maar honger heerste er niet. Kampcommandant Albert Gemmeker had er belang bij dat in ‘zijn’ kamp rust heerste, en min of meer ‘normale’ levensomstandigheden. Honger paste daar niet in. Uit Berlijn kreeg hij wekelijks het aantal Joden door dat naar ‘het Oosten’ moest worden gedeporteerd. Als er mensen ziek waren, liet hij ze in het kampziekenhuis opkalefateren om ze vervolgens op de trein te laten zetten naar de gaskamers van Auschwitz of Sobibor. Het ziekenhuis van Westerbork was in 1942/43 één van de grootste en beste ziekenhuizen in het land.
Kurt kreeg uitstel. Anders dan de Nederlands-Joodse babies en peuters werd hij niet rechtstreeks naar de gaskamer gestuurd. Dat kwam doordat zijn ouders onbedoeld behoorden tot de elite van het kamp, de ‘oude kampbewoners’ (alte Kamp Insassen, een mengeling van Duits en Nederlands, typerend voor de Westerbork ‘samenleving’). Het kamp was in 1939 opgericht als vluchtelingenkamp voor Joden uit Duitsland en Oostenrijk. De grote aantallen Nederlandse Joden kwamen pas vanaf de zomer van 1942 toen het kamp al drie jaren bestond. Op het moment waarop het kamp van vluchtelingenkamp tot doorgangskamp werd, had zich een sociale structuur gevormd waarin alle baantjes die invloed of macht met zich meebrachten (tijdelijke macht en invloed!), in handen waren van de oorspronkelijke vluchtelingen, Duitstalige Joden. Kurt’s ouders behoorden tot deze groep. Het is onbekend welke posities zij bekleedden.
Gemmeker gebruikte ‘zijn’ Duitse Joden in zijn eigen voordeel. In ruil voor hun hulp bij het bewaren van rust en orde in het kamp, kregen zij uitstel. Hun afgedwongen collaboratie werd beloond met hoop. IJdele hoop… maar dat kon men alleen vrezen. Kurt werd samen met zijn ouders en nog 2.084 anderen op de allerlaatste deportatietrein naar Theresienstadt gezet. Deze kwam op 6 september 1944 aan.
Een echte jongen…
Kurt kon toen al goed spreken. Zijn spraakontwikkeling is in de correspondentie goed te volgen. Toen hij acht maanden was, had zijn moeder geschreven dat hij ‘mama’ zei (sagt Mama, 13 maart 1942) en weer acht maanden later dat hij ‘oma’ en ‘opa’ zei (sagt Oma, Opa, 12 november 1942). Geen van Kurt’s grootouders is in Westerbork geweest – maar er kwamen en gingen treinladingen opa’s en oma’s. Met sommigen van hen zal Kurt hebben gesproken. Al spoedig ‘herhaalt hij alles wat je tegen hem zegt’ (spricht alles nach, 9 december 1942).
Er was rond deze tijd duidelijk sprake van een ontwikkelingssprong. Op 7 januari 1943 schreef Claere nog eens dat Kurt alles herhaalde, en drie weken later dat hij veel sprak (spricht viel, 28 januari 1943). On 27 februari 1943 ‘spreekt en zingt Kurtchen heel mooi’ (spricht, singt schoen). En tenslotte, op 2 september 1943, een jaarvoor de deportatie, schrijft zijn vader dat Kurt ‘dol is op praten en zingen’ (spricht, singt gern).
Tante Friedel in Belfast was waarschijnlijk de enige persoon buiten Westerbork die van Kurt’s bestaan wist en zijn ontwikkeling kon volgen dankzij de ultrakorte notities die haar zuster mocht schrijven. Friedel zal zich zelf een voorstelling hebben moeten maken van Kurts uiterlijk. Het is onwaarschijnlijk dat ze een foto van hem heeft ontvangen… als er al een foto van Kurt heeft bestaan. Ze moest zich tevreden stellen met de paar woorden die zijn ouders tegen het eind van de correspondentie schreven over Kurt’s manier van doen. Op 9 juli 1943, twee dagen na zijn tweede verjaardag, schreef zijn vader dat Kurt het liefst buiten speelde (spielt am Liebsten im Freien). Kurt zal dus vast opgewonden zijn geweest toen twee maanden later de speeltuin werd geopend. Maar hoe dan ook, voor een tweejarige was er in de barak waar hij met zijn ouders woonde weinig te beleven.
Een dag eerder had zijn vader geschreven dat Kurt ‘een echte jongen’ was (ein rechter Junge, 8 juli 1943). De laatste zin die Cläre over haar zoontje aan haar zuster schreef, dateert van 23 september: ‘Kurtchen gedijt prima, hij is levendig en een kleine schelm die kwaakt net als jij’ (Kurtchen gedeiht prächtig, lebhaft, schelmisches Kerlchen, unkt wie Du).
In deze laatste zin legt Kurt’s moeder voor het eerst een verband tussen hem en haar zuster, en ze gebruikt daarbij het verouderde Duitse werkwoord ‘unken’. Het is raadselachtig, moeilijk te zeggen waar ze met deze woorden op doelde, áls ze er al iets mee wilde zeggen. Een ‘Unke’ is Duits voor een pad, een brenger van slecht nieuws. Mogen we haar woorden deze betekenis toeschrijven? Misschien wilde ze niet méér zeggen dan dat Kurt dolgraag dwaze verhaaltjes vertelde, zoals tweejarigen nu eenmaal graag doen en zoals ook haar jongere zuster deed toen ze nog klein was. Cläre en Friedel verschilden drie jaar.
IN MEMORIAM
- Klara (Claere) Ikenberg-Löwenhardt, Sterkrade 12.07.1906 – Auschwitz oktober 1944
- Ludwig Ikenberg, Altenbeken 11.09.1907 – Auschwitz oktober 1944
- Kurt Herbert Ikenberg, Hooghalen 06.07.1941 – Auschwitz oktober 1944
- Friedericka (Friedel) Löwenhardt, Sterkrade 26.07.1909 – Londen 23.04.1983
Met dank aan Raymund Schütz voor zijn hulp en advies; en aan Menachem Löwenhardt in Haifa die de correspondentievellen ter beschikking stelde.