Frontsoldaten Löwenhardt in de Eerste Wereldoorlog
Lezing voor het genootschap Kaffee und Kuchen, Amsterdam 4 februari 2018
Op het zesde lustrum van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie sprak Bart Wallet over de Joodse soldaat. Zijn woorden deden mij realiseren dat ik een bijzondere weg heb gekozen. Ik spreek van het midden van de jaren-zestig toen de meeste Joodse jongens in Nederland zonder dralen voldeden aan de militaire oproep en dienst namen in onze strijdkrachten. Ik weigerde dienst en mijn Joodse identiteit had daar alles mee te maken. Mijn motivatie kwam niet overeen met wat volgens Wallet het meeste voorkwam onder Joodse dienstweigeraars waar dan ook, de weigering om eventueel op Joodse tegenstanders te moeten schieten. In mijn geval had de motivatie alles te maken met de Holocaust. Mijn argumentatie kwam er eenvoudig op neer: jullie (Nederlanders) hebben ons (Joden) niet beschermd, ik heb niet de behoefte om voor jullie te vechten. Voor de commissie die oordeelde over dienstweigeraars moest ik vanzelfsprekend een pacifistisch praatje ophangen.
Of had mijn motivatie, zonder dat ik me er van bewust was, iets te maken met de krijgshaftige geschiedenis van mijn familie, dat wil zeggen de kant van de Löwenhardts? Ik kende die geschiedenis toen nog niet, mogelijk wist ik wel dat mijn grootvader Adolf in de Eerste Wereldoorlog voor de Duitsers had gediend en in de tweede door Duitsers was vermoord. Ik vermoed dat mijn vader daar in mijn prille jeugd wel opmerkingen over zal hebben gemaakt. Misschien heb ik er wel naar durven vragen, op de reizen die ik met hem naar Dortmund maakte waar hij moest zijn voor Wiedergutmachungskwesties.
Maar de volle omvang, daar had ik nog geen weet van. Ik wist nog niet dat mijn grootvader Adolf én zijn acht broers, alle negen mannen uit het gezin Löwenhardt in de Eerste Wereldoorlog frontsoldaten waren geweest. Wapenbroeders.
1914-1918
Een krijgshaftig verleden? Moet ik me daarvoor schamen misschien? Is dit vraagteken op zijn plaats? Of zou het een uitroepteken moeten zijn? Ik zal in dit verhaal het een en ander ontlenen aan Jews and the Military, het boek van Derek Penslar, historicus aan de universiteiten van Toronto en Oxford. 1 Penslar vestigt de aandacht op het gebrek aan interesse, zowel onder historici als bij het publiek, voor de Joodse soldaat, met name de Joodse diasporasoldaat. Bewondering is er voor de Bijbels-Joodse krijgsgeschiedenis, voor de Hebreeuwse krijger en nog meer voor de soldaat van het hedendaagse Israël – maar de verbinding daartussen wordt weggemoffeld, in Israël zelf meer nog dan in Galoet (de diaspora).
Penslar verwijst naar het verhaal uit de Eerste Wereldoorlog over de Joodse soldaat die een vijandelijk soldaat dodelijk verwondt – en deze dan tot zijn gruwen het Sjema hoort uitspreken. 2 Hij laat zien dat het verhaal van ver voor WOI dateert. Het verwijst naar het centrale thema in de geschiedenis van de Joodse diasporasoldaat, in dienst van een staat: mag en kan een Jood op een Joodse tegenstander schieten? En vanuit de optiek van de staten: zijn Joodse soldaten wel te vertrouwen omdat zij daar moeite mee hebben?
Zou ik me moeten schamen omdat mijn overgrootvader en zijn negen zonen ten strijde trokken? 3 Penslar laat zien dat Joden in de diaspora lang niet altijd passief waren. Wel degelijk namen zij door de eeuwen heen de wapens op om hun gemeenschappen te verdedigen. Het probleem ontstaat met de vorming van staten, dienstplicht en massalegers. Mijn voorvaderen vochten voor de Duitse staat, een land met een lange antisemitische traditie. En de oorlogen waarin zij vochten waren nou niet bepaald verdedigingsoorlogen. Zij waren Joodse soldaten in dienst van Duitsland.
Joodse soldaten? Hoe Joods waren zij eigenlijk? Halachisch bestaat er geen twijfel: op en top. Zij waren Joden en zij bleven Joden. Zij trouwden met Joodse vrouwen. Zij lieten hun zonen besnijden. Maar ik twijfel aan de hoeveelheid jiddisjkait die zij in de praktijk brachten. Hun kinderen gaven zij in de jaren tussen de twee oorlogen meestal niet-Joods klinkende namen.
Mijn grootvader en zijn broers waren in dit opzicht exemplarisch voor de grote massa Duitse Joden die hongerden naar erkenning en acceptatie. Zij waren pas kort tevoren staatsrechtelijk gelijkgesteld aan de rest van de bevolking (1871) en die gelijkstelling moest in veel Duitse Länder nog bevochten worden. Als ze al Jood bleven – velen gingen over tot het christendom – konden ze moeilijk weerstand bieden aan de drang om te bewijzen dat ze even goede zo niet bétere Duitsers waren dan hun landgenoten. Zo ook mijn grootvader.
BLOEDDORSTIG
Voor het effect van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op de Duitse Joden moeten we bij een andere auteur zijn, Amos Elon. Deze Israëlische historicus-journalist geeft in The pity of it all een huiveringwekkend beeld van de oorlogshysterie waaraan ook de Joodse bevolkingsgroep niet ontkwam. 4 Er heerste een ware psychose. Joodse intellectuelen betoonden zich, op een heel enkele uitzondering na, Duitser en bloeddorstiger dan de Duitsers. Het aandeel van de Joden onder de oorlogszeloten was disproportioneel hoog, schrijft Elon… “Long devoted to the cult of Bildung, they convinced themselves … that the superiority of German Kultur justified the German cause: it would inevitably result in the victory of German arms” 5. De oorlogshysterie was vooral sterk in de grote steden; op het platteland stonden Joden in het algemeen wel wat sceptischer tegenover de oorlog. Een belangrijke factor voor Duitse Joden was dat de oorlog tegen Rusland was gericht, het despotische land met een antisemitisch regime en veel pogroms.
De Joodse hoop op volledige integratie werd versterkt door de toespraak van de Kaiser op 4 augustus 1914. Hij stelde dat verschillende geloven of partijen er niet meer toe deden, er was nu één verenigd Duits volk. Joden waren daar dankbaar voor, Paul Rieger van de Centralverein deutscher Staatsbürger jüdischen Glaubens schreef dat ‘de natie nu als één enkele familie is.’ 6 Het venijnige gif dat tot voor kort over Duitse Joden was uitgestort werd nu op Engeland gericht.
God stond aan de kant van Duitsland, leidende rabbijnen riepen om annexatie van gebieden in België, Frankrijk, Rusland. De vooraanstaande liberale rabbijn Leo Baeck zei dat oorlog weliswaar een kwaad was, maar maakte een uitzondering voor déze oorlog die hij een ‘nuttig kwaad’ noemde. ‘Ze laat ons voelen hoe het leven van het Vaderland het onze is en hoe het bewustzijn [van het Vaderland] resoneert in dat van ons.’ 7 De oorlog zou zorgen voor nieuwe banden tussen Duitsers van alle geloven.
Joden meldden zich massaal als vrijwilliger, de Centralverein riep hen daartoe op: ‘haast je om je aan te melden als vrijwilliger, al jullie mannen en vrouwen moeten iedere mogelijke dienst verlenen aan het Vaderland.’ 8 Zelfs de weinige Duitse Zionisten waren nu plotseling vóór Duitsland en voor de oorlog. Er waren Duitse Zionisten die uit Palestina terugkeerden om vrijwilliger in Duitsland te worden, zoals de arts Elias Auerbach uit Haifa. 9 Kurt Blumenfeld, voorzitter van de Duitse Zionisten, verwelkomde de ‘geest van 1914’ en zei dat de Duitse Kultur de wereld zou genezen.
Een deel van de Joodse elite zette zich in voor de Duitse staat, oorlogseconomie en oorlogsvoering. Walter Rathenau organiseerde de oorlogseconomie; Fritz Haber, een collega en vriend van Einstein (die in bijna alles met hem van mening verschilde) ontwikkelde het chloorgas dat toen al in strijd was met het oorlogsrecht. Hij zette een hele theorie op om aan te tonen dat chloorgas humaner was dan andere strijdmiddelen. Haber was ook degeen die Zyklon-B ontwikkelde. Zijn drie Joodse assistenten waren Willstätter, Frank en Kerschbaum.
Het was riskant en gevaarlijk tégen de oorlog te zijn en er waren dan ook heel weinig Joodse tegengeluiden. Albert Einstein en Karl Kraus waren de bekendste van hen die zich tegen de oorlogspsychose verzetten. 10 Tegenover hen stond een lange rij Joodse oorlogsfanaten: Freud, Buber, Stefan Zweig, Herman Cohn, Klemperer. De Joodse dichter Ernst Lissauer (1882-1937) dichtte in 1914 het Haßgesang gegen England, de haatzang tegen Engeland die op slag in heel Duitsland bekend raakte. Het werd gedrukt en aan alle soldaten rondgedeeld. Ik geef 13 van de 51 regels, de rest is minstens zo erg:
Was schiert uns Russe und Franzos
Schuß wider Schuß und Stoß um Stoß
wir lieben sie nicht
Wir hassen sie nicht
Wir schützen Weichsel und Wasgaupaß
Wir haben nur einen einzigen Haß
Wir lieben vereint, wir hassen vereint
Wir haben nur einen einzigen Feind
. . . .
Wir wollen nicht lassen von unserm Haß
Wir haben alle nur einen Haß
Wir lieben vereint, wir hassen vereint
Wir haben alle nur einen Feind:
England
POUR LE MERITE
Ik wist ten tijde van mijn dienstweigering in het midden van de jaren zestig misschien al wel van die ene, beroemde Oberleutnant Löwenhardt die in de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk een heldendood is gestorven, Erich. Hij stortte met zijn jachtvliegtuig op 10 augustus 1918 neer bij Chaulnes, 21 jaar oud. Drie maanden eerder was hij onderscheiden met de hoogste orde die Duitsland kent, de Pour le Mérite. Wie de naam Löwenhardt googelt komt meestal bij deze man terecht. 11 Erich heeft heel wat verwarring gezaaid, niet alleen aan het front maar veel later ook in mijn familie.
Mijn eigen zoektocht is in 2010 begonnen met de vraag of Erich nu wel of niet een broer van mijn grootvader was. Van mijn vader – toen al overleden – had ik de geboorte-oorkondes geërfd van 8 van de 9 broers. Er ontbrak er één. Al sinds mijn jeugd kende ik de compositiefoto op briefkaartformaat van mijn overgrootmoeder Pauline Löwenhardt omringd door haar negen zonen in uniform. Er waren dus negen broers. Was Erich de negende broer geweest? Dat wil je natuurlijk graag als het gaat om een oorlogsheld. En zeker als deze oorlogsvlieger veel meer treffers op zijn naam heeft staan dan Hermann Göring die net als Erich deel had uitgemaakt van Jagdstaffel (Jasta) 10.
Mijn oom Werner Löwenhardt (1919-2006) is voor de verleiding bezweken. Hij heeft Erich zonder veel omhaal tot negende broer gepromoveerd, zie zijn in 2004 gepubliceerde boek. 12 Maar hij was dan ook een reclameman, Werner. Kon het wel waar zijn, vroeg ik mij af. De familienaam Löwenhardt was en is vrij zeldzaam, maar zouden er misschien niet toch verschillende takken hebben bestaan?
Het bleek al snel dat het niet waar was, Erich was niet aan Levi of diens vader, de stamvader, Salomon gerelateerd. Wie was dan wel de negende, ontbrekende broer geweest? Met hulp van de archivaris van Hemer vond ik dat het de eerstgeborene van Levi en Pauline was, Salomon, in augustus 1873 geboren en genoemd naar zijn grootvader.
LEVI LÖWENHARDT
De militaire geschiedenis van de Löwenhardt familie gaat ver terug, gesymboliseerd door het feit dat ik in het bezit ben van het militaire paspoort van mijn overgrootvader Levi uit Hemer. Wie kan zeggen dat hij het militaire paspoort van zijn overgrootvader bezit? Dat zullen niet veel mensen zijn, en nog minder Joden. Er is op dat paspoort goed gepast. Overgrootmoeder Pauline heeft het bewaard en op enig moment aan haar zoon Adolf gegeven. Mijn grootouders Adolf en Julia hebben 1938-1942 in Enschede gewoond en hun eigendommen – inclusief een monsterlijk dressoir, een fraai servies, zilveren bestek en vooral veel foto’s – zijn door iemand in Enschede veilig gesteld en in 1945 aan mijn vader gegeven. Daarbij zat het militaire paspoort van Levi, maar ook onderscheidingen en foto’s van Adolf uit de Eerste Wereldoorlog.
Overgrootvader Levi werd op 7 juli 1840 in Hemer geboren en overleed tegen het einde van de negentiende eeuw op onbekende plaats en onbekend tijdstip. Hij is spoorloos verdwenen. Maar hij liet wel twaalf kinderen na, waarvan de jongste, Herman, op het moment van zijn verdwijnen of overlijden ongeveer zes jaar oud was. Levi’s weduwe Pauline overleed pas in mei 1933 op 85-jarige leeftijd. Ik heb haar graf op de Joodse sectie van de begraafplaats Dortmund-Wambel in juli 2010 ontdekt en enkele keren bezocht.
Het militaire paspoort van Levi getuigt dat hij op 15 oktober 1863 ‘in das stehende Heer ist eingetreten’ en op 26 september 1866 ‘zur Reserve entlassen’ wurde. Eerder dat jaar vocht hij in de veldslagen van Münchengrätz (28 juni 1866) en Königgrätz (Slag bij Sadowa; Hradec Králové, 3 juli 1866). Hij werd onderscheiden met het Erinnerungs-Kreuz für den Feldzug von 1866 (E.K. 66R) dat op deze foto zijn borst siert.
Pauline en Levi trouwden in 1872 en kregen in Oberhemer tussen 1873 en 1892 12 kinderen, 9 jongens en 3 meisjes. Ik beperk me vandaag tot de mannen, over de drie meisjes heb ik een verhaal geschreven onder de titel ‘The Löwenhardt Sisters’. 13
WAPENBROEDERS
Ik beschik over een vijftal documenten die de militaire betrokkenheid van mijn grootvader en zijn acht broers bij de Eerste Wereldoorlog documenteren: twee beelddocumenten (naast een aanzienlijk aantal foto’s van mijn grootvader in militair uniform), twee originele krantenartikelen en een zakboekje.
Beeld: compositiefoto in 1916-17 gepubliceerd in een Dortmunder krant (“Die neun Söhne der Witwe Löwenhard, Dortmund, Gerberstraße 12, die sämtlich im Felde stehen.“) en compositiefoto-briefkaart uit 1917 met Pauline omringd door haar negen zonen in uniform. [klik op foto voor vergroting]
[slideshow_deploy id=’3811′]
Krant: Hemersche Zeitung, 11 juli 1916 (“Eine alte, alte Hemersche Familie”) en artikel “Statistisches aus unserer Kriegsopfer-Arbeit; Kriegsopfer-Statistik kinderreicher Familien” in Der Schild, blad van de RjF, Reichsbund jüdischer Frontsoldaten, 18 februari 1938.
Boekje: Statistik des Bundes jüdischer Frontsoldaten. Dortmund-Hörde (Stadt und Land), jaartal niet bekend (Carol Kahn Strauss Family Collection).
Wat meteen opvalt is dat in de publicaties uit 1916-17 het woord jüdisch, Joods nergens voorkomt. Dat de negen broers (en uiteraard hun moeder Pauline) Joods waren wordt door de Hemer en de Dortmunder krant eenvoudig verzwegen. (Tussen haakjes, Pauline’s vader, zo heb ik een paar jaar geleden ontdekt, was niet zo maar Joods, hij was koheen, afstammeling van een hoge priester.). In beide gevallen steken de krantenredacties de loftrompet over de familie Löwenhardt die maar liefst negen zonen aan de Duitse fronten heeft ‘geleverd’ – maar reppen met geen woord over het feit dat zij Joden zijn.
Bij de twee publicaties van de Reichsbund jüdischer Frontsoldaten (RjF) ligt dat vanzelfsprekend anders. Deze bond probeerde eind jaren ’30 het antisemitisme in Duitsland actief te bestrijden. Ze zette alles op alles om de mythe te ontkrachten dat Joden lafaards en dienstontduikers waren en tijdens de Eerste Wereldoorlog niet voor Duitsland hadden gevochten. De RjF liet geen middel onbeproefd om Joden, met name veteranen, middelen in handen te geven om zich tegen de antisemitische Verleumdungen te weren. Het boekje, bijvoorbeeld, was bedoeld om op zak te hebben zodat een Joodse veteraan als hij met een antisemiet in aanraking kwam op de harde feiten kon wijzen. De inleiding beval het aan als ‘zielsichere Taschenwaffe’ tegen kwaardaardige ‘Märchen’. Een soortgelijke publicatie – maar niet specifiek voor ex-frontsoldaten – was Anti-Anti. Tatsachen zur Judenfrage. Losbladig, ook bedoeld als zakboekje, uitgegeven door het Centralverein deutscher Staatsbürger jüdischen Glaubens.
De RjF en het Centralverein maakten een klassieke fout, een fout die ook nu nog wordt gemaakt als het bijvoorbeeld gaat om de Amerikaanse president-charlatan Trump of Israëls positie in het Midden-Oosten. De misvatting is dat harde feiten een middel kunnen zijn in de strijd tegen doelbewuste politieke hetzes, ideologische propaganda en vooropgezette misleiding. Maar dat terzijde. Dankzij het werk van de RjF beschik ik nu wel over harde feiten die mij goed van pas komen.
Alles bij elkaar genomen bestaat er geen twijfel (meer) dat alle negen broers-Löwenhardt frontsoldaten waren; geen van hen diende in het achterland. Maar sterker nog, binnen Joods-Duitsland was dit gezin behoorlijk bijzonder. Der Schild publiceerde op 18 februari 1938 een ‘Kriegsopfer-Statistik kinderreicher Familien’ met een lijst van 142 met naam en plaats genoemde Joodse gezinnen die in de Eerste Wereldoorlog vijf of meer zonen aan het front hadden ‘geleverd’… of ‘geofferd’.
Van die 142 gezinnen hadden er 139 tussen vijf en acht zonen aan het front. Resteren drie. Aan de top van de lijst stonden met tien zonen-frontsoldaten de families Feibusch uit Rogasen en Baum uit Schrimm/Posen (het huidige Śrem in Polen). Het enige gezin met negen frontsoldaten was het gezin Löwenhardt uit Dortmund / Hemer.
Deze lijst geeft (voor de 88 gezinnen waarvan dit gegeven bekend was) per gezin ook het aantal ‘kriegsverluste’, gesneuvelden of vermisten. Hier bevatte de lijst toen ik hem voor het eerst onder ogen kreeg voor mij een verrassing: één gesneuvelde Löwenhardt. Tot dat moment dacht ik dat geen van de negen was gesneuveld.
In geen van de andere bronnen heb ik een aanwijzing gevonden dat één van de negen is gesneuveld. Wel vond ik deze bijzonderheid: de oudste van het negental, Salomon, geboren in augustus 1873, wordt in het boekje en in de Hemer Zeitung Georg genoemd. Van hem heb ik in mijn naspeuringen in de afgelopen zeven jaren nooit een nader gegeven of levensteken kunnen vinden; van alle overige acht wél. Het is dus mogelijk dat Salomon / Georg – die in 1918 45 jaar werd of zou zijn geworden – in de Eerste Wereldoorlog is gesneuveld.
Verwondingen waren er natuurlijk wel. Volgens het boekje zijn vijf van de negen broers gewond geraakt. Hermann, de jongste zoon, was in 1916 schutter bij een ‘Gebirgs-Maschinengewehr abteilung’ in Servië. Hij zou vier keer verwond zijn geraakt. Volgens zijn kinderen in de VS leed hij later aan nachtmerries over de oorlog. Hij zou gifgasaanvallen hebben meegemaakt. Salomon / Georg en Max hadden ieder twee verwondingen en bij Adolf en Siegmund staat alleen ‘Ja’.
Maar uit een andere bron weet ik dat mijn grootvader Adolf aan beide bovenarmen gewond is geraakt. Uit een afschrift van zijn militaire pas blijkt dat hij op 18 september 1915 gewond raakte aan zijn linker bovenarm en op 3 oktober 1916 een zware verwonding opliep aan zijn rechter bovenarm. Bij zijn demobilisatie was hij dertig procent invalide. 14
De statistieken leveren ook nog gegevens op over de hoogst bereikte rang; behaalde onderscheidingen; land waarin aan het front gelegerd; en soort eenheid. Vier broers lagen in 1916 in de loopgraven van Noord-Frankrijk; drie in Rusland en één, Hermann dus, in Servië. Van één van hen staat niet aangegeven waar hij verbleef.
Van de negen broers werden er zes onderscheiden met het EK (Eiserne Kreuz) II, één van die zes, Max, kreeg bovendien de Hanseatenorde. Adolf ontving het IJzeren Kruis op 27 januari 1916, een klein half jaar nadat hij (op 12 juli 1915) tot Gefreiter was bevorderd. (Ik heb Adolfs onderscheiding ooit bezeten; ze is zoek geraakt)
Dat is dus 67% en ver boven het gemiddelde voor alle Joodse frontsoldaten van wie zo’n 35% het IJzeren Kruis of een andere orde kreeg. 15 Het Hanseatenkreuz, zoals de Hanseatenorde officieel heette, was een gezamenlijke onderscheiding van Hamburg, Bremen en Lübeck, ingevoerd in 1915 in drie varianten, één voor ieder van de drie steden.
SCHANGEL
Hoe dachten de broers zelf over hun leven aan het front? We zullen het nooit weten. Er zijn maar een paar snippertjes informatie. De oudste dochter van de jongste broer, Herman die tijdig naar Amerika emigreerde, vertelt dat hij in zijn latere jaren soms schreeuwend wakker werd; hij weet dat aan de gifgasaanval(len) die hij aan het Russische front had ondergaan. Dat is alles wat zijn kinderen over zijn tijd als frontsoldaat hebben gehoord. Mijn eigen grootvader Adolf heeft drie briefkaarten nagelaten waar ik niet veel wijzer van word. Twee van de kaarten zijn aan hem gestuurd, slechts één kaart heeft hij zelf geschreven. Deze fotokaart dateert van februari 1916, vijf maanden nadat hij licht gewond is geraakt aan zijn linker bovenarm. Het is wrang: op de plek van de verwonding draagt hij de armband die bij zijn functie als ‘Krankenträger’, ziekenbroeder, hoort.
Adolf schrijft zijn vrouw niet over zijn verwonding, noch over de omstandigheden aan het front in Frankrijk. Hij besluit met de woorden ‘Grüße und Küsse von deinem Schangel Adolf’. Zijn gebruik van het woord ‘Schangel’ is opmerkelijk. Het is een Duitse verbastering van de Franse naam Jean (als ‘Schang’ uitgesproken in Duitsland) en werd als koosnaam voor de Fransen gebruikt. 16
KOUDE KERMIS
Zodra het slecht ging met het oorlogsverloop kregen Joden de schuld en werden tot zondebok gemaakt. Tegen het einde van 1916 waren de meeste Joodse oorlogsfanaten van mening veranderd. 17 In oktober van dat jaar – er zijn dan 3.000 Joden gesneuveld, 7.000 onderscheiden – verordonneert de minister van Oorlog een Judenzählung, een telling die aan moet tonen dat de meeste Joden niet aan het front zijn. De uitkomst – tachtig procent van de Joden verkeert in de frontlinies – verrast de autoriteiten. Ze wordt geheim gehouden.
Over het effect van de telling op de Joden aan het front wordt verschillend gedacht. Elon schrijft dat ze vernietigend was. Penslar, die talloze brieven en memoires heeft gelezen, betwijfelt dat. De telling dreef rabbijnen en Joodse activisten tot grote woede, de frontsoldaten liet ze volgens hem grotendeels onberoerd. 18
In totaal hebben zo’n honderdduizend Duitse Joden in de Eerste Wereldoorlog gediend, 80.000 van hen aan de fronten. Daarvan sneuvelden er 12.000 en overleefden 68.000, onder hen 14 – 17.000 oorlogsinvaliden. 19

Na de nederlaag kregen Joden de schuld ervan, zij hadden Duitsland een ‘dolkstoot in de rug’ toegebracht. Joden werden nu gezien als onderdeel van een wereldwijde bolsjewistische samenzwering. Amos Elon zei het zo: ‘Hitler did not have to invent these myths: by the summer of 1919 they were already in place.’ 20 Penslar schrijft uitvoerig over de ‘dubbele schaamte’ die Duits-Joodse veteranen teisterde: ze waren én overwonnen Duitsers én verachte Joden. Een veel voorkomende reactie was de schepping van een agressief-masculien zelfbeeld, promotie van vechtsporten zoals schermen, boxen en jiujitsu; en zweefvliegen. 21
De reactie van mijn grootvader Adolf was exemplarisch. Tot het laatst bleef hij geloven ‘dat het zo’n vaart niet zou lopen’. Hij was immers een onderscheiden veteraan. In zijn militaire pas was bij de demobilisatie in 1918 geschreven ‘Führung dienstlich und moralisch: recht gut’. 22 Nadat hij in 1933 van zijn winkel was beroofd bestookte hij de autoriteiten met schriftelijke smeekbedes, vergezeld van de krantenfoto van de negen frontsoldaten-broers uit 1916-17. Het lukte hem uiteindelijk een miezerige positie te krijgen als kalverenhandelaar aan het Dortmunder slachthuis. Daar stond hij te boek als ‘der letzte Jude im Schlachthof’, de laatste Jood in het slachthuis. Na twee jaren sappelen ging hij met mijn grootmoeder Julia hun twee zonen achterna, ze vluchtten naar Nederland.
NASCHRIFT
Zes van de negen broers-Löwenhardt werden in 1942-44 door hun Duitse landgenoten vermoord, met hun vrouw, soms met kinderen en kleinkinderen:
Isidor met vrouw: Riga 1942
Max met vrouw, zoon, schoondochter en twee kleinkinderen: Minsk 1942
Hugo met vrouw en dochter: Treblinka 1942
Emil met vrouw, dochter, schoonzoon en kleinzoon: Auschwitz 1943 ca.
Adolf met vrouw: Auschwitz 1944
Siegmund met vrouw en dochter: Auschwitz 1944
Noten
- Derek J. Penslar, Jews and the Military. A History. Princeton U.P. 2013. In 2017 verscheen van Tim Grady A Deadly Legacy. German Jews and the Great War. Yale U.P. Dit boek is niet in dit verhaal verwerkt.[↩]
- Sjema Israel, adonai elohejnoe, adonaj echad – de geloofsbelijdenis die Joden dagelijks vele malen uitspreken en met hun laatste ademtocht horen te zeggen.[↩]
- Meer over overgrootvader Levi Löwenhardt en zijn krijgsverleden later in dit artikel en op https://loewenhardtfoundation.org/fotos/levi-lowenhardt/[↩]
- Amos Elon, The pity of it all. A Portrait of the German-Jewish Epoch, 1743-1933. Picador 2002.[↩]
- Elon, 320-21.[↩]
- Elon, 309.[↩]
- Elon, 305.[↩]
- Elon, 307.[↩]
- Elon, 310.[↩]
- Elon, 328-29[↩]
- Erich was een achterkleinzoon van de in 1793 in Angermünde geboren militaire arts Dr. Sigismund Eduard Loewenhardt die ondermeer een verhandeling over Spinoza publiceerde. Sigismund was Jood, zijn in 1824 geboren zoon Reinhold Jacob Loewenhardt liet zich evangelisch dopen.[↩]
- Werner Löwenhardt, Ik houd niet van reizen in oorlogstijd. Familiealbum 1919-1945. De Milliano, Alkmaar 2004.[↩]
- https://loewenhardtfoundation.org/en/2014/the-lowenhardt-sisters-i/[↩]
- Landesarchiv NRW, Münster, doss. Regierung Arnsberg 43678: Zulassung jüdischer Viehhändler auf den Märkten.[↩]
- Claus W. Hirsch, “German-Jewish Soldiers in World War I”, Stammbaum, December 1996, p. 24.[↩]
- Met dank aan Rolf Fischer, Dortmund, voor zijn transcriptie en deze uitleg.[↩]
- Elon, 335.[↩]
- Elon, 338; Penslar 173.[↩]
- Penslar, 180-181.[↩]
- Elon, 353.[↩]
- Penslar, 186.[↩]
- Landesarchiv NRW, Münster, doss. Regierung Arnsberg 43678: Zulassung jüdischer Viehhändler auf den Märkten.[↩]
Geef een antwoord