Het zilveren plaatje heeft de omvang van een visitekaartje, maar dikker. Martin, vandaag de gabbaj die de rabbijn assisteert, heeft het me aangereikt. Het is bijna tijd voor de Toralezing, hij verdeelt het stapeltje plaatjes over de mannen in sjoel. Twee woorden Hebreeuws, ik lees SFR SJN, sefer sjeni. Tweede Torarol.
Ieder van de zilveren plaatjes bevat een of twee steekwoorden uit de dienst. Ze verwijzen naar handelingen die door de sjoelgangers worden verricht: het openen en sluiten van de aaron ha-kodesj, de kast waarin de Torarollen staan, op bepaalde momenten in de dienst; het omhoog heffen van een Torarol na de lezing en het tonen ervan aan alle aanwezigen door 360 graden rond te draaien met de geopende Torarol hoog boven het hoofd; het ‘aankleden’ van de rol daarna; enzovoort. Sefer sjeni – ach ja, ook vandaag is nog een jomtov, een ‘goede dag’ of feestdag.
Het is sjabbes en de derde dag van Soekot, het Loofhuttenfeest. Op jamim tovim (meervoud van jomtov) wordt uit méér dan één Torarol gelezen. En ik mag de tweede rol naar de bima dragen, in processie achter de rabbijn – hij draagt de hoofdrol als een baby gekoesterd in zijn rechterarm. Een mitzwe! En een kowed (eer). Is het misschien omdat ik ook vandaag (21 september 2013) weer als tiende man in sjoel verscheen, en zo minje maakte? (minje, ‘minjan’: quorum van tien Joodse mannen, nodig om een volwaardige dienst te beginnen)
Een jaar later ontdek ik een advertentie die mijn overgrootvader Herman Weijl op 27 september 1907 in het Nieuw Israelietisch Weekblad (NIW) heeft laten plaatsen. Hij is dan 52 jaar oud, zijn dochter Louisa, mijn latere grootmoeder, 13. Het is een merkwaardige advertentie, ze druipt van trots: “Hartelijk dank aan het Israël. Kerkbestuur voor de benoeming als [Hebreeuws:] Chatan Beresjiet.” Herman doet met deze advertentie kond aan heel Joods Nederland dat hij op 25 september 1907 in de synagoge van Oldenzaal is opgeroepen om het allereerste deel van het eerste boek van Mozes te lezen, Beresjiet (Genesis). De lezing volgt direct na het ‘lajenen’ (hardop lezen) van de laatste ‘parasja’ van het vijfde boek van Mozes. We hebben het over ‘Simchat Tora’, Vreugde der Leer, het feest waarop de jaarlijkse lezing van de gehele Tora wordt afgesloten en meteen een begin wordt gemaakt met de nieuwe jaarcyclus. De Haarlemse rabbijn Simon Philip de Vries schreef er het volgende over in zijn beroemd geworden boek Joodsche Riten en Symbolen:
Het is natuurlijk een hooge eer, het laatste stuk der Torah voor te mogen dragen, een onderscheiding met het eerste weer te mogen beginnen. Degenen, aan wie deze eer te beurt valt, zijn de Bruidegoms – de Chathaniem – der Leer. De eerste heet Chathan Torah, de andere Chathan Bereschieth: “In ’n begin…” Deze Bruidegoms mogen, bij uitzondering, ook zelf hun onderafdeeling, of de laatste drie zinnen ervan, uit de Torah-Rol aan de Gemeente voorlezen. Anders immers leest er altijd een beroepsmensch, de geoefende Koré, voor, en spreekt de “opgeroepene” slechts de wijdingswoorden vóór en na de lezing uit…
Herman Weijl was een eenvoudige slager met een zeer bescheiden inkomen. Uit het Notulenboek van de Joodse Gemeente (kille) Oldenzaal kon ik opmaken dat de ‘Hoofdelijke Omslag’ die hij afdroeg onder het gemiddelde lag. Maar hij stond kennelijk in aanzien. In 1908 werd hij gekozen tot lid van de Kerkenraad, het bestuur van de kille, en hij bleef dat tot de dood van zijn vrouw en vertrek uit Oldenzaal in 1916.
Het graven in de familiegeschiedenis heeft een onbedoeld en onvoorzien gevolg gehad. Sinds enkele jaren bezoek ik iedere zaterdagochtend de sjoel van Haarlem (sinds 2013 in Heemstede gevestigd). Mijn aanwezigheid draagt ertoe bij dat er vrijwel iedere sjabbes minje is. Ik herstel de band met mijn voorouders. Ik lees en ik leer, verbaas me over woorden, zinnen en passages in het ‘Oude Testament’ en raak er voor het eerst van doordrongen dat wij het ‘volk van het Boek’ zijn. Lezen en leren staan centraal. Het Hebreeuwse ‘Alef-Beet’ maak ik me eigen en Adon Olam zing ik met veel plezier mee. Ik haal, tergend langzaam, mijn eigen bar mitzwe in, die ik op 27 augustus 1960 (4 Elul 5720) had moeten doen – als mijn moeder mij naar Joodse les had gestuurd. Pas op 1 oktober 2016 (28 Elul 5776) is dit proces voltooid: luid lees ik in een overvolle sjoel de zesde aliya van mijn parsje Nitsawim.
Ik ben dan 69 jaar oud, mijn bar mitzwe is wat aan de late kant. Maar daarna gaat het snel. Drie weken later ben ik zelf Chatan Beresjiet. 25 Oktober 2019, honderdnegen jaren en één maand na overopa Herman. Beter laat dan nooit.
Tevens gepubliceerd in Aleh, uitgave van Irgoen Olei Holland, editie 79/3, september 2021, blz. 39-40.
Geef een reactie