Moses, Salli en Jules Löwenhardt; vader, zoon, kleinzoon
Moses was één van de drie zonen van mijn betovergrootvader Salomon Löwenhardt (1792-1864), allen geboren in Oberhemer in het Duitse Sauerland. Ik stam zelf af van Levi, op 7 juli 1840 geboren. Moses was op 10 december 1841 de tweede zoon en Joseph volgde op 28 juli 1843.
De beperkte bronnen in het Dortmunder stadsarchief leveren wat Moses en zoon Salli betreft een ééndimensionaal beeld op: geboortedatum, huwelijk, kinderen, overlijden, beroepsontwikkeling en woonadressen, dat is het wel zo’n beetje. Over Moses’ kleinzoon Julius valt meer te achterhalen, zelfs beeldmateriaal. Het is daarom de moeite waard de drie die leefden tussen 1841 en 1971, een periode van 130 jaar, ‘op een rijtje te zetten’ om te bezien of er misschien een voorzichtige conclusie valt te trekken.
Moses Löwenhardt
In december 1870 trouwde Moses met Sara Goldberg. Het paar kreeg een dochter (Henriëtte, 1873-1926) en drie zonen: Salli (januari 1872), Max (maart 1875) en Paul (1877). Het gezin werd twee maal door ongeluk getroffen. Twee jaar na de geboorte van Paul overleed Max, slechts vier jaar oud. Paul zelf werd niet ouder dan veertien, hij stierf in mei 1891 “na een lang, zwaar ziekbed”. In deze jaren wisselde het gezin regelmatig van woning.
Moses Löwenhardt was huisschilder, behanger en glaszetter. In 1871 had hij zich met zijn jonge vrouw in Dortmund gevestigd. Daar bouwde Moses langzaam een klein schildersbedrijf met enkele werknemers op.
Moses was lid van de Vrijwillige Burgerbrandweer van de stad. Toen deze in 1888 zijn oprichting herdacht, werd hij geëerd als één van de negen geüniformeerde leden die op dat moment meer dan tien jaren lid waren. Hij was in die jaren bovendien hoornblazer van de brandweer. Wanneer er brand was, blies Moses de signaalhoorn om buurtgenoten te waarschuwen en de andere vrijwilligers te alarmeren dat zij nodig waren voor het bluswerk.
Moses werd 58 jaar oud. Op 4 juli 1900 maakte een arbeidsongeval een einde aan zijn leven. Het ongeluk gebeurde op een bouwplaats aan de Friedensstraße. Moses stond op een steiger en wilde een metselaarsbok aanpakken… maar verloor zijn evenwicht. Hij viel hals-over-kop in de kelder en werd aan zijn hoofd zwaar gewond. De artsen in het ziekenhuis konden niets meer voor hem doen. Zijn vrouw Sara stierf in mei 1908 op 72-jarige leeftijd en ligt begraven op het Ostfriedhof.
Salli, de zoon
Salli groeide op in Dortmund in een gezin van aanvankelijk vier kinderen. Toen hij in 1879 zeven jaar oud was, stierf zijn broertje Max en toen hij in 1891 negentien was, overleed zijn broer Paul. Salli was 28 toen vader Moses overleed. Hij werkte ondertussen bij de spoorwegen en was hulpremmer. Twee jaren later, Salli was ondertussen gepromoveerd tot rangeerder, trouwde hij met Röschen Bönninger. Het paar vestigde zich op het adres Westwall 9. Max, hun eerste zoon, werd in maart 1903 geboren, de tweede zoon, Erich, in april 1904 en Julius, de derde, op 18 januari 1907. In april 1909 werd dochter Helena geboren maar zij stierf al na tien dagen. Salli had het ondertussen geschopt tot treinconducteur. In november 1910 werd nog een zoon geboren.
Salli’s vrouw Röschen overleed op 6 september 1925 in het ziekenhuis, 55 jaar oud. Hij hertrouwde in 1926 met de 41-jarige veehandelaarsdochter Golda Löwenstein, afkomstig uit… Löwendorf. Met haar leefde hij nog tien jaar in de woning aan de Adlerstraße 45. Hij genoot de rang van Hoofdtreinconducteur-buiten-dienst. Salli overleed op 17 januari 1936. Zijn graf is net als dat van zijn eerste vrouw nog te vinden op het Joodse gedeelte van het Hauptfriedhof aan de Rennweg in Dortmund-Wambel.
Julius, kleinzoon
Iedere zomer stuurden Julius’ ouders hun zonen naar Röschen Bönninger’s familie in Hengelo, Gelderland, ruim 110 kilometer ten noordwesten van Dortmund en in Nederland dus. Bertha Philips-Böninger en haar man Philip (“Wijn”) Philips hadden daar een slagerij; eigen kinderen hadden zij niet.
Julius was zeven jaar oud toen begin augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Nederland bleef neutraal, maar de kinderen moesten hals-over-kop terug naar hun ouders in Dortmund. Zij stonden op het punt te vertrekken toen Julius in een appelboom bleek te zijn geklommen… en er uit viel. Hij moest naar het ziekenhuis, en Max en Erich vertrokken zonder hem naar huis.
De drie broers reisden op een gezamenlijk paspoort dat Max en Erich vanzelfsprekend meenamen. Julius zat daardoor na zijn ontslag uit het ziekenhuis vast in Hengelo. Toen hij in januari 1918 zijn elfde verjaardag vierde, woonde hij nog steeds bij tante Bertha en oom Wijn. Zijn naam had hij ondertussen veranderd in Jules.
Een half jaar later was de oorlog eindelijk afgelopen en zijn ouders kwamen uit Dortmund om Julius op te halen. Maar Jules wilde niet, hij wilde in Hengelo blijven. Ook zijn pleegouders wilden graag dat hij bleef, en zijn biologische ouders legden zich daar bij neer. Jules bleef in Nederland. Toen hij in de zomer van 1934 27 jaar was, werd hem het Nederlanderschap toegekend.
Bertha was toen al gestorven (1931) en Wijn overleed in 1936, hetzelfde jaar als Jules’ echte vader Salli. Op dat moment was Jules al vier jaar getrouwd met Rosetta Samuel uit Deventer die hij op een feest in Zutphen had ontmoet. Het stel had twee dochters, Betty (1932) en Griete (1935). Jules was in 1936 de enige erfgenaam van pleegouders Bertha en Wijn die graag hadden gezien dat hij de slagerij voortzette. Maar daar had Jules Löwenhardt geen trek in. Hij verkocht de slagerij en verdiende enige tijd de kost als veehandelaar. Ondertussen studeerde hij aan de handelsschool.
Rosetta en Jules voelden weinig affiniteit met het jodendom. De spijswetten, sjabbat en feestdagen namen zij niet in acht, de kinderen werden christelijk opgevoed. Toch moest het hele gezin in 1942 onderduiken. De dochters kwamen ver uit elkaar terecht op verschillende opeenvolgende adressen, uiteindelijk in Wolvega (Griete, 7 jaar in 1942) en Wijlre (Betty, 10), de ouders vonden een ‘duikadres’ in Hengelo, Overijssel.
Jules reed op een motor die tijdens de laatste jaren van de Bezetting in een hooimijt was verborgen. Na de bevrijding in het voorjaar van 1945 kwam de motor goed van pas, Jules was een van de weinigen in Hengelo die over eigen transport beschikte. Hij kon zijn dochters, maar ook anderen ophalen van hun duikadressen. Eén van die anderen was Trudi Jacobs op haar laatste duikadres in Oudehorne, Friesland.
Het gezin-Löwenhardt werd spoedig herenigd; het bleek het enige (van oorsprong) Joodse gezin in Hengelo (Gld.) te zijn dat de Bezetting ongeschonden had overleefd. In september 1948 verhuisde het naar Deventer. Hier had Jules zich ondertussen gevestigd als accountant en belastingadviseur.
Tijdens de bezetting had hij thuis en in onderduik accountancy gestudeerd en ondertussen ook nog documenten vervalst voor het verzet. Kort na de bevrijding was hij geslaagd voor het accountancy examen. Hij werd lid van de in ’46 opgerichte PvdA en voerde binnen die partij actie voor rechtsherstel voor de weinige Joden die de Holocaust hadden overleefd.
In de jaren ’50 was Jules Löwenhardt enige tijd waarnemend voorzitter van de Deventer voetbalclub Go Ahead. In 1971 overleed hij aan de gevolgen van een hartinfarct.
Sociale mobiliteit en emancipatie
De drie opeenvolgende generaties leefden in een tijd waarin Joden in Duitsland althans formeel gelijkgerechtigd waren aan andere Duitsers. Maar het was ook een tijd waarin agressief antisemitisme hun mogelijkheden steeds sterker inperkte. Deze familietak maakt de sociale mobiliteit aanschouwelijk die de mannen door middel van hun beroep voor hun gezinnen bevochten. Zij namen nadrukkelijk afstand van het traditioneel-Joodse vak van veehandelaar-slager.
Moses was als huisschilder-behanger nog een kleine ondernemer, zijn zoon Salli schopte het uiteindelijk tot hoofdconducteur bij de spoorwegen, dat wil zeggen een Joodse werknemer van een Duits staatsbedrijf. (Hij ging kennelijk nét op tijd met pensioen.) Kleinzoon Julius klom nog wat verder op de sociale ladder. Hij brak heel nadrukkelijk met het slagersvak en werd accountant.
De Moses-tak van de familie was hierin geen uitzondering. Onder de nakomelingen van slager Levi Löwenhardt van wie het beroep bekend is, bevonden zich één veehandelaar (Isidor, 1874-1942) en twee slagers (mijn grootvader Adolf, 1883-1944, en vader Heinz, 1913-1989). Maar ook een winkelier in bedden en beddegoed (Salomon-Georg, 1873-1923), een inkoper van een grootwinkelbedrijf (Max, 1876-1942), een huisschilder net als Moses (Emil, 1879-1943), een eigenaar van een herenmodezaak (Siegmund, 1889-1944), een eigenares van een damesmodezaak in de USA (Johanna, 1885-1972) en een fabrieksarbeider in de USA (Hermann, 1892-1972)
Bron:
W.J.M. Hermans, Adres Kervel-kelder. Schuilplaats voor joden. Hengelo, Gld., 2006
S. Laansma, De joodse gemeente te Hengelo Gelderland. Zutphen, De Walburg Pers, 1978
Klaus Winter, “Moses Löwenhardt und Salli Löwenhardt”, juedische-heimat-dortmund.de/
Onbekende auteur, intervieuw met Betty Löwenhardt, 3 april 1997