Oldenzaal, 24 augustus 1897. Rond vijf, zeshonderd mannen en jongens trekken joelend door de straten van Oldenzaal. Zij hebben het op Joden gemunt. Ruiten worden ingegooid, ruiten van Joodse huizen – maar ook die van de Nederlands Hervormde arts die verdacht wordt van Joodse sympathieën. De mannen en jongens van Oldenzaal zingen het Buschofflied, op de wijs van de ‘Zilvervloot’:
Heb je wel gehoord van die vreselijke moord
Van die vreselijke moord in Xanten
Daar hebben ze een christenkind vermoord
En wel door Joden handen
Buschoff, Buschoff,
Den kop die mut er of
Herman en Jansje Weijl zijn op dit moment 42 en 44 jaar. Hun dochter, mijn grootmoeder Louisa, is drie jaar oud, haar broertje Louis Weijl drie maanden. Louisa’s oom Maurits Weijl, Oldenzaler eveneens, is 23 jaar. Wat ze hebben gemerkt van de haat die opklonk uit katholieke kelen, zullen we nooit weten. Of hun ruiten zijn ingegooid, eigendommen vernield? De haatuitbarsting was een jaarlijks terugkerend zomerritueel geworden: de volwassenen in de Joodse gezinnen wisten sinds 1892 dat de katholieke bedevaart naar Kevelaer eindigde met een aanval op de Joodse gemeenschap van Oldenzaal. De stad telde rond die tijd ongeveer tweehonderdvijftig Joden op een bevolking van vierduizend, negentig procent katholiek.
‘De jodenhaat in Oldenzaal droeg een structureel karakter. Dit was een unicum in Overijssel en in Nederland.’ Twijfelachtige eer voor mijn grootmoeder en overgrootouders. Ik ontleen de gegevens aan het boek over de emancipatie van de Joden in Overijssel waarop Iet Erdtsieck in 1995 promoveerde. Zij belicht de achtergrond van de Oldenzaalse rassenrellen. Centraal daarin staat het infame ‘bloedsprookje’: Joden zouden bij het bereiden van hun matzes het bloed gebruiken van een kind uit een christelijk gezin.
In Duitsland heerste vanaf ongeveer 1880 een groeiend antisemitisme. Het werd aangewakkerd door de Berlijnse hofpredikant Adolf Stöcker en de journalist Wilhelm Marr die in 1879 de eerste volksbeweging oprichtte die geheel op antisemitisme gestoeld was: de Antisemitenliga. De mest van hun haat was een rijke voedingsbodem voor de gifzwam van het bloedsprookje. In Xanten (ten Westen van Wesel aan de Rijn) was op 30 juni 1891 de vijfjarige Johann Hegmann met afgesneden hals gevonden. De Jood Adolf Buschoff werd gevangengezet, Xanten werd overspoeld door een golf van antisemitisme. Joden werden mishandeld. Op 14 juli 1892 werd Buschoff vrijgesproken – maar de jodenhaat duurde vele jaren voort. De bedevaartgangers die iedere zomer uit Oldenzaal naar Kevelaer (twintig kilometer van Xanten) trokken, haalden de haat een maand na de vrijspraak naar Nederland. Volgens de (katholieke) burgemeester Vos de Wael van Oldenzaal, was het vanaf 1892 elk jaar in augustus raak. Erdtsieck citeert een interview met Vos de Wael uit 1933:
Wij hadden toendertijd ook elk jaar relletjes tegen de Joden. Er was destijds in Xanten een kind vermoord; de Joden kregen daarvan de schuld en elk jaar als men van de processie te Kevelaer terug kwam, moesten zij het ontgelden. Ook daar heb ik binnen enkele jaren voorgoed een einde aan gemaakt, met harde hand. Mijn stok bewees mij goede diensten…
Gedurende de vijf jaren jodenhaat was de aanleiding voor de Oldenzaalers trouwens verschoven. Later in deze periode werd de Joden verweten dat zij verantwoordelijk waren voor verkiezingsnederlagen van katholieke politici.
De ‘relletjes’ van 1892-1897 waren nieuw voor me. Stadsarchivaris Jos Oude Essink Nijhuis wees me erop tijdens mijn eerste bezoek aan Oldenzaal in april 2013. Erdtsieck ziet ze als uniek voor Nederland en ze wordt daarin gesteund door Hartog Beem die al in 1950, in zijn meesterwerkje over de Mediene had geschreven:
Een tijdperk van 350 jaar ongestoorde rust had de Nederlandse Jodenheid gekend. Misschien haast enig in de geschiedenis van het Galoet [ballingschap]. Zeker, ook Nederland was niet vrij van maatschappelijk antisemitisme, maar het had niet het venijnige en acute karakter als elders. Geen hevige uitbarstingen of bloedige vervolgingen onderbraken de rustige ontwikkeling. Voor 1933 is er nooit een poging gedaan terug te komen op de burgerlijke gelijkstelling.
In Oldenzaal waren geen doden gevallen, zelfs geen gewonden. Het was gebleven bij ingegooide ruiten en vernielde handelswaar. Er zijn geen berichten dat de Oldenzaalse synagoge of Joodse begraafplaats zou zijn aangevallen. Dat was een groot verschil met de pogroms die in de jaren tachtig in Oekraïne in het Russische Rijk plaats hadden gevonden en die later grote delen van Oost-Europa en Duitsland teisterden. Ik laat Beem nog even spreken. In Nederland waren,
…misschien meer dan in enig ander land ter wereld, de Joden samengegroeid met hun omgeving, [hadden de] zeden, gewoonten en dialecten van hun geboortestreek aangenomen en variëteiten [gevormd] al naar mate de omgeving, waaraan ze zich aangepast hadden en waarmee ze vergroeid waren.
Helemaal zeker is het niet – maar ik durf er mijn hand voor in het vuur te leggen: mijn Oldenzaalse familie sprak in die tijd plat-Twents. De veekooplieden, slagers en hun gezinsleden waren, in de woorden van Beem, vergroeid met hun omgeving. De uit Duitsland geïmporteerde antisemitische zomerrellen zullen zij als bedreigend en vervreemdend hebben ervaren.
Lees hier (in het Duits) meer over de ‘Xantener Knabenmord’
Literatuur:
H. Beem, De verdwenen mediene. Kol Hakohol Hakodousj Hazee. Amsterdam, Joachimsthal, 1950
Iet Erdtsieck, De emancipatie van de joden in Overijssel, 1796-1940: de rol van de Overijsselse opperrabbijnen Hertzveld, Fränkel en Hirsch. Assen, Van Gorcum, 1995