Ik heb mijn moeder zelden zien lachen. Een glimlach af en toe, zoals op de foto met haar eerste kind. Maar schaterlachen… nooit. De vaststelling, lang na haar dood, zegt iets over de relatie moeder-zoon die toch 24 jaren heeft geduurd. Die relatie begint in de warme zomer van 1947 als Mimi’s eerste kind wordt geboren, een zoon, déze zoon. Een kleine drie jaren later volgt het tweede, een meisje. Daar blijft het bij: een ‘rijkeluiswens’ heet dat in die tijd, van ieder soort één, de oudste bij voorkeur een jongen.
Lees eerst deel I, 1917-1945
klik op een foto voor vergrote diapresentatie; met de || knop rechtsboven kunt u de diapresentatie onderbreken

SLAGERSVROUW, 1946-1964
Mimi kiest de voornamen met zorg. De jongen noemt ze Johan Herman Louis (roepnaam Johnny) naar haar in 1944 vermoorde broer en haar in 1939 gestorven broer. Dat Herman als tweede naam Louis had, komt in de naamgeving goed van pas. Twee vermoorde ooms heetten ieder Louis Weijl. Het meisje gaat Louise Mathilde Julia heten (Liesje) – naar haar vermoorde moeder en de moeder van Heinz, in Denekamp geboren, in Auschwitz vermoord. Rond de tijd van de geboortes wordt duidelijk dat maar een enkel familielid de slachting heeft overleefd. Ik mag me nog gelukkig prijzen dat mijn tweede voornaam niet die van mijn vader’s vader is geworden, de man van Julia. Hij heette Adolf.
Meteen na de bevrijding vertrekt Mimi met Heinz van het onderduikadres. Zij vestigen zich in het familiepand aan de Holtjesstraat 19, waar ooit grootvader Isaak zijn slagerij had, in 1936 voortgezet door Heinz met Isaac’s zoon Iwan. Enkele weken later gaat Mimi op zoek naar de spullen die haar ouders en broer in augustus 1944 bij de familie Wagenvoort achter hebben moeten laten. Met hulp van de politie weet zij de meeste goederen terug te krijgen. Op 31 mei 1946 trouwt ze met Heinz, acht lange jaren na hun verloving. Dezelfde dag verhuizen zij naar het pand aan de Schuttenstraat waar Mimi’s ouders hun slagerij hadden en waar zij is opgegroeid. Pas op 1 februari 1950 weet Mimi het pand – voor zevenduizend gulden – te kopen.
Haar kinderen bezitten het Nederlandse staatsburgerschap vanaf hun geboorte. Haar man Heinz is nog statenloos. Hij is in Dortmund geboren uit een Nederlandse moeder maar het Duitse staatsburgerschap is hem (en alle andere Duitse Joden) in 1935 ontnomen. Heinz vraagt in mei 1948 het Nederlanderschap aan maar verwerft het pas in december 1952 als hij bij wet wordt ‘genaturaliseerd’.


Eind jaren ’40 is er tweemaal bezoek uit het verre buitenland. Familieleden van Heinz komen logeren op doorreis naar Duitsland waar zij op zoek gaan naar overblijfselen van hun grote familie Löwenhardt (12 kinderen inclusief Heinz’ vader Adolf). Eerst arriveert in 1948 ‘tante Clara‘ uit Montevideo, Uruguay. Op terugweg uit Duitsland komt zij in 1949 nog eens. Dan komt in juni 1950 rond de geboorte van Liesje ‘tante Rosalie‘ Rosenbaum uit New York. Zij is in oktober 1939 met haar zoon Walter uit Dortmund via Nederland naar de Verenigde Staten gevlucht.
De jaren ’50 staan in het teken van ‘Jokos-claims’, ‘Wiedergutmachung’ en de opbouw van de slagerij in het centrum van Almelo gelegen in de Schuttenstraat tussen de Markt en het Postkantoor. In de slagerij komen een inloop-koelkast, een verkoopvitrine, een massief hakblok en een gehaktmolen. De marmeren etalage die is geërfd van Mimi’s vader blijft nog even. Achter de slagerij is, gescheiden door een glas-in-loodraam, de woonkamer. In een nis tussen slagerij en woonkamer hangt de zwarte bakelieten telefoon aan de muur. Het nummer is 3861.
Een slagersgezin is een tweemansbedrijf. Mimi staat in de slagerij om klanten te helpen, samen met Heinz als het druk is; alléén wanneer Heinz bezig is in de worstmakerij, bestellingen bezorgt, naar het slachthuis is of ‘de boer op’ om een beest te kopen – of weer eens een dag naar Dortmund moet om de nalatenschap van zijn ouders af te wikkelen. Ze is de hele dag in touw maar krijgt als Liesje klein is hulp van een dienstmeisje, Alie uit Bornerbroek. ‘Tussen de middag’ wordt warm gegeten, daarna vertrekken de kinderen weer naar school. Mimi doet een dutje.
De weekroutine van het slagersgezin is zestig jaren later de moeite van het vermelden waard, er is veel veranderd. Eens of twee keer per week komt een vrachtwagen dikke staven ijs afleveren voor de koelkast; pas later zal deze elektrische koeling krijgen. Na het legen van de grote vuilnisemmer op straat komt een man voorbij op een bakfiets met voorop een groot vat water. Hij schobt het binnenste van de vuilnisemmer schoon en krijgt van Heinz een kwartje. Enkele keren per week valt ‘Oom’ Dolf binnen. Dolf Salomonson is veehandelaar en verkoopt Heinz beesten, soms slachten ze samen achter het huis een kip. Dolf rijdt op een Solex en is zomer en winter gekleed in een lange leren jas met hier en daar een vlek van koeienstront. In zijn binnenzak draagt hij een kolossale portefeuille vol bankbiljetten, met een ketting aan de jas of zijn lijf vastgeketend. In de zakken van zijn jas neemt hij vaak eieren mee van de boer voor Mimi en Froukje, zijn eigen vrouw.


Op donderdagavond en zaterdagavond wordt de winkel grondig schoongemaakt. Mimi wast alle aluminium schalen af, Heinz schrobt de tegelvloer. Al vroeg moeten de kinderen helpen met afdrogen, schrobben. Zaterdagavond na de schoonmaak zit Heinz onder de lamp aan de eettafel in de woonkeuken en telt de inkomsten van de week, papiergeld, rijksdaalders, guldens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers en centen.
Zondag is een vrije dag. In de ochtend wandelen Mimi en Heinz met de kinderen naar het adres waar zij ondergedoken hebben gezeten. Met Opa Ottema, Grada en haar nieuwe man Jan drinken zij koffie terwijl in de bijkeuken Opa’s houtduiven onafgebroken koeren en het petroleumpitje van Tante Grada pruttelt. In de zomer mogen de kinderen in de mega (het woord bestaat dan nog niet) moestuin van Opa Ottema bessen plukken. Bij het vertrek krijgen zij van Oom Jan – ‘ambulant’ visboer, hij rijdt met een bakfiets door de straten – een Zure Bom uit het grote zurebommenblik. De zure bom ‘duurt’ tot zij een kwartier later weer thuiskomen.
Zondagavond zet Mimi de was in de week. Maandagochtend om zes uur gaat ze aan de slag, de was in een houten tobbe. Het wasgoed wordt aan de lijn gedroogd op de binnenplaats en op maandagmiddag gestreken. Tussendoor is er tijd voor haar hobby, handwerken, naaien en borduren. Ze leest het Dagblad van het Oosten en de Libelle en bestelt naaipatronen uit dit weekblad. Ze naait de kleren voor haar kinderen.
In november 1958 zijn Mimi en Heinz 12½ jaar getrouwd en vieren bovendien dat hun slagerij even lang bestaat. De kinderen worden uitgedost in door Mimi genaaide slagerskleren en voor de staatsiefoto tussen de koelkast en het hakblok geplaatst. Bloemenwensen van collega’s en klanten worden op het hakblok uitgestald. Eens per jaar gaat het gezin op zomervakantie, eerst naar Schiemonnikoog. Nadat Heinz zijn eerste auto heeft gekocht, een Ford Anglia, ook naar het buitenland: Denemarken, Oostenrijk, Zwitserland en Italië. Op zondag, na het bezoek aan Tante Grada en Oom Jan, gaat het soms op de bromfiets, de kinderen achterop, naar de hei. Of bosbessen plukken in het Nijreesbos. Golfslagbad ‘De Waarbeek’ in Boekelo is voor de kinderen een écht uitje.
Voor Mimi iets minder: zwemmen heeft ze in haar jonge jaren niet geleerd. Ze moet aan de kant blijven als Heinz en de kinderen in het water springen. In zee durft ze alleen voorzichtig pootje-baden. Ze laat het er niet bij zitten en neemt, samen met een buurvrouw, zwemles.
De contacten met de Joodse gemeenschap zijn heel beperkt. Af en toe komt Bram Gottschalk op bezoek. Hij was voor en tijdens de oorlog voorzitter van de kille. Heinz zit zo nu en dan sjiwwe (condoleancebezoek) en één keer bezoekt hij samen met zijn zoon de sjoel aan het Schalderoi. De kinderen hebben een enkel Joods vriendje of vriendinnetje en gaan meer om met niet-Joodse kinderen. Voor school krijgen zij een briefje van Mimi mee zodat ze niet naar de (christelijke) godsdienstles hoeven. Tegen Pasen arriveert uit Enschede een grote doos met matses en doet Mimi de jaarlijkse ‘grote schoonmaak’ – maar naar chameets (broodproducten) zoekt zij niet. De Joodse feestdagen en de sjabbat worden niet gevierd.
Mimi die voor de oorlog actief meedeed in het Joodse jongerenleven houdt nu afstand. Ze is bang dat ‘het’ nog eens gebeurt. Haar houding is tweeslachtig. Ze heeft in 1947 haar pasgeboren zoontje wel laten besnijden, ze zweert het Jodendom niet af maar weigert haar zoon en dochter naar Joodse les te sturen. Varkensvlees komt niet op tafel… maar een enkel plakje ham uit de winkel laat ze oogluikend toe. Paling mag absolúút niet, die ‘kruipen door lijken’. Verder worden de regels van de kasjroet (spijswetten) niet nageleefd. Wanneer Johnny 15 is geworden, stuurt ze hem naar een Joods bal in Zutphen. Hij komt onverrichter zake terug.

In augustus 1962 overlijdt Anne Ottema, 88 jaar oud. De kinderen zijn dan 15 en 12. De standvastige onderduikgever, weduwnaar sinds 1951, was een vervangende opa die met hen door zijn moestuin wandelde – dát is prei, daar staan de spruiten – en vaak met zijn dochter en Jan op zondagavond televisie kwam kijken. Naast zijn moestuin had hij nog één passie, iedere zomer toog hij in zijn eentje naar de ‘wandelvierdaagse’. In de prijzen-muurkast die hij een enkele keer voor de kinderen opende, lagen bijna vierhonderd médailles. De kast werd geflankeerd door een grote foto van Ferdinand Domela Nieuwenhuis en een affiche van een man die de kroegdeur opentrekt en een dochtertje dat zich aan hem vastklampt: ‘Ach vader, niet méér!’
Vervolg, OP DE BRES, 1965-1971 > Deel III