Een van de vroegste ontdekkingen, vele jaren voor ik mijn zoektocht begon. Het zal midden jaren ’80 zijn geweest, de tijd dat ik in Amsterdam aan het Oost-Europa Instituut werkte. Het instituut was gevestigd in het Oost-Indisch Huis, het vroegere hoofdkwartier van de VOC op de hoek van de Oude Hoogstraat en de Kloveniersburgwal. Af en toe bezocht ik in het nabijgelegen Trippenhuis de bibliothecaris van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Met de heer Gospodinov ruilde ik boeken uit onze bibliotheken.
Een vriendelijke man, hij liet me rondneuzen in de nieuwe aanwinsten. En zo vond ik het boek van R. Bruss, Die Bremer Juden unter dem Nationalsozialismus, gepubliceerd in 1983. Werktuigelijk zocht ik naar een namenlijst, en jawel, die was er. En er kwamen Löwenhardts in voor: het gezin van oudoom Max, broer van mijn grootvader (zie de Löwenhardt stamboom). De gezinnen van Max en zijn zoon Leo, vier volwassenen en twee kleinkinderen, gelijktijdig naar Minsk gedeporteerd en daar vermoord. Minsk! Ik was die onheilsplek nog niet eerder tegengekomen. Het kaartje waarop ik hun namen en data schreef heb ik lang bewaard. Ik kon niet vermoeden dat ik decennia later zou worden uitgenodigd om te spreken bij de plaatsing van Stolpersteine voor het gezin van Leo Löwenhardt in Bremen.
Max, de derde zoon van Levi en Pauline Löwenhardt, trouwde in januari 1901 met Henriëtte Phillips uit Sterkrade. Het paar woonde in Oberhemer blijkens een advertentie die Henriëtte op 8 november 1902 in de Hemersche Zeitung plaatste. De tekst was gedragen van toon, ze doet ruim een eeuw later wat komisch aan:
Aanbeveling. De geëerde Dames van Hemer en omgeving stel ik ervan in kennis dat ik vandaag met lessen in handenarbeid ben begonnen en mezelf aanbevolen acht voor het onderricht in de betere soorten handenarbeid. Voorts beveel ik mijzelf aan voor het ontwerpen en uitvoeren van alle soorten handenarbeid.
Mevrouw Max Loewenhard, Oberhemer
‘Handarbeit’ is moeilijk in het Nederlands te vertalen. Henriëtte zal het woord als verzamelterm voor borduren, breien en haken hebben bedoeld. Zij was drieëntwintig jaar, ruim anderhalf jaar getrouwd en moest wat om handen hebben. Leo, het eerste kind van Henriëtte en Max, werd pas in februari 1904 geboren. Ondertussen waren Max en Henriëtte op 14 november 1903 uit Oberhemer naar de snelgroeiende industriestad Essen verhuisd, dichterbij Henriëtte’s geboortestad Sterkrade.
Wat er in de grote Oberhemerse Löwenhardtfamilie toch aan de hand was, dat is nog steeds een raadsel. Het gebeuren was in ieder geval van zulk een dramatische aard dat alle familieleden Oberhemer verlieten, Max en Henriëtte als laatsten. Twaalf Löwenhardtkinderen zijn vanaf 1873 in Oberhemer opgegroeid maar sinds 1903 heeft er nooit meer een Löwenhardt in die plaats gewoond, Geen enkele Löwenhardt ligt begraven op de kleine Joodse begraafplaats Am Pierick. Van Max, in 1902 zesentwintig jaar oud, is alleen overgeleverd dat hij werkte als ‘Rohrzieher’. Pijpentrekker? Ook al weer zo’n onvertaalbaar woord. Maar aannemelijk is het wel, want Hemer had een kleine industrie voor ijzer- en metaalbewerking.
Bremen
In Essen heeft het gezin maar enkele jaren gewoond. De tweede zoon, Julius, werd in januari 1908 in Duisburg geboren. Drie jaar later verhuisde het gezin naar Bremen. De gegevens over de volgende drie decennia zijn in Bremen bijeengezocht door Edith Laudowicz en ik neem ze graag van haar over. Max, in 1911 vijfendertig jaar oud, werkte aanvankelijk bij een messingfabriek, later als ‘Chefexpeditient’ – mogelijk: hoofd van de afdeling expeditie – bij het warenhuis Heymann & Neumann, één van de grootste en bekendste Joodse winkels in Bremen. Het was een gebouw bijna zo groot als de Amsterdamse Bijenkorf, gelegen aan de Obernstraße 21-33. Heymann & Neumann viel in 1934 ten prooi aan de roofzucht van de nazi’s.
Max is kort voor de onteigening van zijn werkgever van baas gewisseld. Hij werd hoofd van de verzendafdeling van het naastgelegen warenhuis van Rudolph Karstadt. Het hielp niets, in mei 1933 werd hij ontslagen. Omdat hij Jood was. Max, toen zesenvijftig jaar, heeft nooit meer werk gevonden.
Max en Henriëtte hadden een woning gekocht aan de Donaustraße 59, een vierkamerwoning. In de eerste jaren van de naziterreur kregen Leo en zijn vrouw Hildegard twee zonen die zij opvallend niet-Joodse namen meegaven: Manfred (1934) en Günther (1937). Dat was overigens in die tijd bij geassimileerde Joodse families heel gebruikelijk. Leo en Hildegard woonden op achthonderd meter afstand, tien minuten te voet, in de Neckarstraße 98. Max en Henriëtte zullen hun kleinzonen vaak gezien hebben.
En Julius, de jongste zoon? Julius Löwenhardt was in 1933 vijfentwintig jaar. Hij emigreerde naar Palestina en nam daar de naam Jaacov Lev-Ary aan. Hij woonde na de oorlog in Tel Aviv, Beër Sjeva en Haifa, en dook in 1962 in Frankfurt op. Daar zou hij zijn gestorven.
Max, Hienriëtte, Leo, Hildegard, Manfred en Günther: met nog 434 andere Joodse mannen, vrouwen en kinderen werden zij in de nacht van 17 op 18 november 1941 uit hun huizen gehaald. De buren van Max en Henriëtte vonden de volgende ochtend hun meubilair op het trottoir. Op het Lloydbahnhof werden zij een trein ingedreven waarin al vijfhonderd Joden uit Hamburg zaten, vijftig per wagon. Vijf dagen later was de trein in Minsk. Wie ondertussen niet was bezweken werd eind juli 1942 in één van de grote moordpartijen gedood. Julius zou de enige zijn die – in Palestina – had overleefd.
20 februari 2011
Leerlingen van de klassen 9.2 en 10.2 van de Gesamtschule Bremen-Mitte (GSM) aan de Brokstraße wachten ons op voor de Neckarstraße 98. Geen erg aantrekkelijke locatie, tegenwoordig. De straat is in lengterichting gehalveerd, tegenover de huizen staat een glazen geluidscherm waarachter auto’s voorbijrazen over Bundesstraße 6. Maar Stolpersteine horen dat niet. Ik ben uitgenodigd als meest naaste familielid te spreken bij de plaatsing van Stolpersteine voor Leo, Hildegard, Manfred en Günther. De stenen zijn geadopteerd door de twee schoolklassen. Stenen voor Max en Henriëtte zijn al enkele jaren eerder in het trottoir van de Donaustraße gemetseld – daar waar op 18 november 1941 hun inboedel stond…
Kunstenaar Günther Demnig arriveert en gaat meteen aan de slag. Er zijn drie jaar verstreken sinds ik hem, in februari 2008, voor het eerst zijn werk zag doen in het trottoir voor de vroegere slagerij van mijn grootouders in Dortmund-Lindenhorst. Het draaiboek is hetzelfde: stenen met hun messing bedekking plaatsen in het vantevoren gegraven gat, opvullen van de ruimte, metselen, opboenen. Scholieren leggen rozen rond de stenen, declameren een gedicht, er klinkt muziek. Voor het eerst spreek ik bij een dergelijke gelegenheid, ik spreek voor Leo en Hildegard en Manfred en Günther. Ik heb ze nooit gekend. Het is onwennig in de rol van familievertegenwoordiger. Ik verhef mijn stem om het verkeer te overschreeuwen. Ik spreek in het Duits, ook dat is onwennig.
‘Mein Name ist Löwenhardt’ – het klinkt fier. Ik zeg het met trots en wijs erop dat er, in Nederland althans, nog maar heel weinig naamdragers zijn. En dat Tobias, de jongste en mijn kleinzoon, nog geen drie jaar tevoren is geboren. Ik vertel over mijn zoektocht en over de grote Löwenhardtfamilie uit Oberhemer. Over mijn vondst, zo’n vijfentwintig jaar eerder, in de bibliotheek in het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal. En ik vermaan, want iedere Stolperstein is toch ook een Mahnmal. Ik spreek de spreuk op het Auschwitz Monument in het Amsterdamse Wertheimpark: ‘Nooit meer Auschwitz’. We weten nu dat die spreuk achterhaald is. Cambodja, Rwanda, Joegoslavië, de mensheid is hardleers. Het enige dat wij als individuen kunnen doen is hard protesteren zodra een begin van racisme de kop opsteekt.
De Bremerinnen en de Bremer, de scholieren en hun leraren, de gemeenteambtenaren, de vrijwilligers, ze zijn allerhartelijkst – zelfs de politieagent die een oogje in ’t zeil is komen houden.
Geef een reactie