bij hoge uitzondering, een politieke stellingname
Onder deze kop heeft NRC-Handelsblad (26 april) een afdoende argumentatie gegeven tegen het wetsvoorstel om illegaal verblijf in Nederland strafbaar te stellen. De PvdA heeft sindsdien ook stelling genomen tegen het beschamende regeringsplan, een plan dat herinneringen oproept aan de behandeling van ‘illegale’ Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Let wel, het onderstaande speelde zich af vóór de Duitse inval in ons land.

Op 19 december 1938 werden op last van de Nederlandse regering rond driehonderd ‘illegale’ Joodse vluchtelingen in Amsterdam opgepakt, in bussen gestouwd en naar de strafkolonie Veenhuizen gereden. Eén van hen was Walter Rosenbaum, een neef van mijn vader. De jongens en jonge mannen werden in Veenhuizen ’s nachts opgesloten in de beruchte negentiende-eeuwse slaapkooien.
De correspondent van het Algemeen Handelsblad in Assen ging nog diezelfde dag naar Veenhuizen om polshoogte te nemen. Hij kwam rond zes uur in de namiddag aan. Hij stelde vast dat al een viertal grote bussen uit Amsterdam was gearriveerd en dat er ongeveer 240 mannen zouden worden ondergebracht. Bij de autoriteiten ontmoette de correspondent een muur van stilzwijgen.
Noch de chef van de wacht, noch de directeur van het gesticht kon of wenschte eenige inlichting te verstrekken… De luitenant-adjudant, met wien wij eenige woorden konden wisselen, verklaarde geen inlichtingen te mogen geven, terwijl de kapitein-commandant wel heel erg bang voor de pers bleek te zijn.
De deportatie uit Amsterdam was met grote geheimzinnigheid omgeven. De Nederlandse regering schaamde zich kennelijk voor het opsluiten van mensen die voor Hitler waren gevlucht. De correspondent kreeg in ieder geval geen toegang tot het gesticht ‘en dus bleef ons niet anders over dan den 12 km langen terugtocht naar Assen te aanvaarden met een onvoldaan gevoel.’

Van Veenhuizen werd de groep twee weken later naar de Vesting Hellevoetsluis overgebracht, en eind februari 1939 naar Eindhoven. Pas daar kregen zij dankzij SDAP-raadslid Hilda Verweij-Jonker en de directie van Philips een fatsoenlijke behandeling. Het lukte Walter en zijn moeder Rosalie om op het nippertje, in oktober 1939, naar de Verenigde Staten te ontsnappen. Walter’s vader Josef werd vanuit Amsterdam naar Sobibor gedeporteerd en vergast.
Hierboven gebruikte ik de woorden ‘afdoende argumentatie’. Ik bedoel ‘afdoende’ zo: voor mensen die er nog een eer in stellen Nederlander te zijn. Dat eergevoel is door de zaak-Dolmatov al ernstig aangetast. Het is toch eigenlijk om je rot voor te schamen.
Lees ook De omzwervingen van Walter Rosenbaum
Ik ben het geheel met de inhoud van deze blog eens. Wat betreft de Nederlandse gastvrijheid, lees dit bericht uit het Zaans volksblad van 8 februari 1939 (www.kranten.kb.nl)
Onverbiddelijk: Terug! Tragisch lot van Joodse kinderen aan de grens
Nijmegen, — Dinsdag. „Terug”!, klonk het hedenmorgen onverbiddelijk tegen 21 Joodse vluchtelingen, wier leeftijden varieerden tussen de twee en zestien jaar. Ondanks alle pogingen, die het plaatselijk Joodse Vluchtelingen- Comité in het werk stelde, volgde een hardvochtige terugwijzing.
Verschillende tremen uit Duitsland brachten het afgelopen weekeinde de kinderen, die zonder geleide reisden, naar het veilige Holland. Een en twintig in totaal. De kinderen werden onder de hoede van het Vluchtelingencomité gesteld, totdat een nadere beslissing omtrent hun lot zou zijn verkregen. Maandag kwam het bericht, dat het verzoek om toelating was afgewezen, ’s Middags zond het Vluchtelingencomité nog een telegram aan minister Goseling, met het dringend verzoek de kinderen niet terug te zenden. De minister bleek echter onvermurwbaar.
Vanmorgen, met de trein van 9.16 uur, zijn de vluchtelingetjes naar Duitsland teruggezonden.
Een jongen van veertien jaar, die eveneens terug moet, heeft men nog even hier gehouden, omdat men niet goed wist, met welke trein men dezen knaap zou terugsturen. Een moeder heeft deze jeugdige vluchteling niet meer, terwijl zijn vader ergens in Polen moet vertoeven, naar welk land de man werd uitgewezen. Niettemin zal het jongetje vandaag worden teruggezonden.
Ik ben het ook eens met het artikel. De vluchtelingen zaten onder erbarmelijke omstandigheden in Veenhuizen opgesloten. De enige die alles deed wat hij kon doen voor deze mensen was opperrabijn Abraham Levisson. Hij werd daarom door de vluchtelingen geëerd met de naam ‘Rebbe Simche’ (Rabbijn Vreugde).
De regering mag zich terdege schamen. Het valt niet goed te praten wat zij hebben aangericht. Voor alles waren de handelsbelangen haar heilig. Daarom tekende de regering het verdrag van Versaille niet. In 1932 was Nederland na Amerika de grootste investeerder in Duitsland en sloot in 1933 met Hitler Duitsland een handelsovereenkomst. Of zoals het in 1932 door de minister van buitenlandse zaken F. Beelaerts van Blokland werd geformuleerd: “De zorg voor een goede verstandhouding met Duitsland behoord tot de essentialia van de buitenlandse economische politiek”. Tot 1940 waren de Duitse vluchtelingen de eerste slachtoffers van deze politiek. Op 10 mei 1940 kreeg het gehele Nederlandse volk de rekening gepresenteerd van de Colijnse politiek van een “goede verstandhouding” met het fascistische Duitsland.
Het asiel-/vluchtelingenbeleid van de achtereenvolgende regeringen-Colijn in de dertiger jaren, is een zwarte bladzijde uit onze nationale geschiedenis. Het lijkt erop, dat het heden ten dage bijna niet veel anders is. Het langdurig opsluiten van vluchtelingen zoals we nu doen, zie ik als een vorm van marteling. Net als in de dertiger jaren worden ook nu vluchtelingen uitgeleverd aan hun land van herkomst waar ze hun leven niet zeker zijn. In 1933 werd door de regering-Colijn een beleid ingezet, dat een stelselmatige inperking en tenslotte de afschaffing van het asielrecht in Nederland tot gevolg had. Actieve anti-fascisten, waaronder vele joden zoals de schrijver van “Het vaderland” 1933 over het lot van de joden in Hitler Duitsland Heinz Liepmann, waren de eersten. De meesten hadden kans gezien om uit de Duitse concentratiekampen langs de Nederlandse grens te vluchten, de z.g. Emslandkampen (een aantal al in de tijd van Weimar opgericht). In o.a. noordoost Groningen kwamen ze de grens over waar ze werden opgevangen door leden van de Internationale Rode Hulp onder leiding van Friedel Baruch, met het hoofdkantoor aan de Bloemgracht te Amsterdam. In samenwerking met de Gestapo spoorde de politie destijds actief naar deze mensen vanwege het z.g. “rode gevaar”. Ze werden geïnterneerd in afwachting van hun uitwijzing maar vaak ook direct de grens over gezet waar de Gestapo al op ze stond te wachten.
Onze huidige regering meende dat hulpverlening aan de vluchteling zelfs strafbaar zou moeten zijn. Op 14 oktober 1938 werd bij koninklijk besluit een belangrijke uitbreiding gegeven aan het Vreemdelingenreglement. Volgens deze nieuwe bepaling werd iedereen die een vreemdeling nachtverblijf verschafte, verplicht dit binnen 24 uur te melden bij het hoofd van de politie van de gemeente waar de vreemdeling verbleef op straffe van hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van ten hoogste vijftienhonderd gulden.
Hebben we wat geleerd?!
(Bron: Rode Hulp, de opvang van Duitse vluchtelingen in Groningerland. Geert Steringa Stichting. Redactie Ruud Weijdeveld, 1986 Wolters Noordhoff) >>……… Ook joodse vluchtelingen werd het steeds moeilijker en tenslotte onmogelijk gemaakt naar Nederland uit te wijken. Niet zonder tevredenheid liet minister Goseling zich in 1938 uit over het resultaat van zijn beleid: <> (Uit: Nieuwsblad van het Noorden, 12 november 1938, ontleend aan de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer inzake de Justitiebegroting.)
Enkele dagen voordat het Nieuwsblad van het Noorden deze verklaring publiceerde, had in Duitsland de Rijkskristalnacht gewoed. In heel Duitsland werden in de nacht van de 9de op de 10de november 1938 eigendommen van joden vernietigd, synagogen in brand gestoken. Rond 20.000 joodse burgers werden opgepakt en naar het concentratiekamp afgevoerd. Het beleid van minister Goseling leidde tot afschuwelijke taferelen aan de grens.
17 november 1938 Nieuwsblad van het Noorden: <>
En op 24 november citeerde het Nieuwsblad van het Noorden uit het Handelsblad:
<>
Minister Goseling moest toegeven. Binnen een week na de Rijkskristalnacht kreeg hij een petitie met 50.000 handtekeningen aangeboden, waarin gepleit werd voor het heropenen van de grens. Dat gebeurde inderdaad, zij het dan voor een korte tijd en voor een beperkt aantal vluchtelingen.
In M. Schouten, Voor de oorlog, p.165, vertelt Willy Kweksilber: <>
In M. Schouten, Voor de oorlog, p.165, vertelt Willy Kweksilber: “Het tragische hier is: tot de gevangenen behoorde na 1940 Goseling Hij was een van de gijzelaars. Hij kwam in Buchenwald terecht, waar hij is overleden. In Buchenwald is hij met een communist bevriend geraakt die het concentratiekamp heeft overleefd. Die heeft mij verteld dat hij met hem over zijn diepste roerselen heeft gesproken en gezegd heeft: iets wat mij slapeloze nachten bezorgt, wat ik nooit vergeten zal, is wat ik gedaan heb met emigranten uit Duitsland.”
Ik zie dat er drie citaten uit het Nieuwsblad van het Noorden zijn weggevallen, hierbij alsnog:
12 november 1938: “De verdere ontwikkeling van den toestand in het buitenland heeft de noodzakelijkheid van de maatregelen der regeering tot wering van vluchtelingen wel overtuigend bevestigd. Het zou mede uit het oogpunt van openbare orde, tot zeer bedenkelijke gevolgen aanleiding hebben kunnen geven, als de nieuwe stroom van vluchtelingen, dikwijls uit ver van Nederland verwijderde streken afkomstig, zich ongehinderd naar ons land hadden kunnen bewegen.”
17 november 1938: “Het voorbarige gerucht, dat Nederland zijn grenzen voor de Joodsche vluchtelingen zou hebben opengesteld, was oorzaak, dat Dinsdagavond plotseling een ware invasie van Duitsche Joden in Vaals plaats had, aldus meldt de Tel. (…) Hier moesten zij echter ervaren dat de grens gesloten bleef, zelfs nadat de Duitsche grensposten hen hadden doorgelaten. Het was een zware taak voor de marechaussee en de militaire politie, haar plicht te doen en de vluchtelingen terug te wijzen. Hartverscheurende tooneelen speelden zich af. Mannen vielen op de knieën en smeekten om toegelaten te worden, vrouwen vielen flauw (…) Nog was deze groep niet gekalmeerd of een tweede tram en daarna een derde uit Aken kwam met vluchtelingen aanrijden. Opnieuw speelden zich dezelfde tooneelen af. De Vaalser bevolking was uitgeloopen en zag met deernis wat zich hier aan de grens afspeelde. Hoe moeilijk het ook viel, men kon en mocht de menschen niet toelaten en moest opnieuw weigeren. Onder hen bevonden zich eenige families uit Keulen en Dusseldorp, die geen onderdak hadden kunnen krijgen en zich de laatste dagen in de bossen hadden schuilgehouden. Het was reeds middernacht voor de menschen weer naar Aken terugkeerden.”
En op 24 november 1938 citeerde het Nieuwsblad uit het Handelsblad: De bevolking van Zevenaar die tot nu toe tamelijk sceptisch tegenover het vluchtelingenvraagstuk heeft gestaan – men is hier aan de grens nu eenmaal de laatste jaren aan jammerlijke tooneelen gewend geraakt – is toch door de voorvallen van vanavond zeer sterk onder de indruk gekomen. Zoodra de vluchtelingen waren aangekomen, werden zij aan de gebruikelijke controle onderworpen, waarbij al dadelijk bleek, dat de meesten niet in het bezit van geldige papieren waren. Er waren er bij, die zelfs geen enkel papier of paspoort hadden. De toestand, waarin de menschen verkeerden, was waarlijk deerniswekkend. Zij waren totaal onvoldoende gekleed, duidelijk was hun aan te zien, dat zij de laatste weken zware ontbeeringen hadden geleden. Zij die uit een concentratiekamp waren ontsnapt, vertoonden de duidelijke sporen van ernstige mishandelingen. Men kan slechts vermoeden, welk een verpletterende indruk het op deze menschen maakte, toen zij het vonnis hoorden, dat zij niet in ons land zouden worden toegelaten en met den eerstvolgenden trein naar Duitschland zouden worden teruggestuurd. De wanhoop maakte zich van de ongelukkigen meester. Er waren er, die zich op de knieën wierpen en baden en smeekten om toch toegelaten te worden. De menschen bezwoeren bij hoog en laag, dat onmiddellijke overbrenging naar een concentratiekamp zou volgen. Zij, die uit de kampen ontsnapt waren, deden wanhopige pogingen, om de ambtenaren er van te overtuigen, dat zij groot gevaar liepen, doodgeschoten te worden. Maar niets mocht baten. De voorschriften zijn onverbiddelijk en hoewel de ambtenaren zelfs tot tranen geroerd waren, moesten zij zich aan de voorschriften houden. Op een gegeven moment verloor een van de meisjes het bewustzijn. Mannen dreigen zelfmoord te plegen en zelfs had zich een der vluchtelingen op het spoorwegemplacement begeven met het doel zich voor den trein te werpen. Met lantaarns werd het emplacement gedurende geruime tijd afgezocht en men slaagde er in den man te vinden. Gedurende eenige uren was het station Zevenaar het tooneel van deze vreselijke gebeurtenissen. Daarna arriveerde de laatste trein naar Duitschland, de menschen werden naar de wagons gedreven en even later gingen zij Duitschland weer tegemoet naar een onbekende bestemming.”