Volledige tekst van ingekorte bijdrage aan Aleh, september 2021 (79:3, blz. 37-39)
LsTd 7:30 minuten
Ik ken hem sinds mijn jonge jaren, de fotobriefkaart van mijn overgrootmoeder Pauline omringd door haar negen zonen in militair uniform. Eén van hen was mijn grootvader. De betekenis ervan werd me pas enkele jaren geleden duidelijk. Pauline Löwenhardt-Lennhoff werd in 1917 door de keizer geëerd omdat haar negen (Joodse) zonen allen aan de Duitse fronten ‘stonden’. Pauline’s man Levi, mijn overgrootvader, had trouwens in 1866 in de slagen bij Münchengräz en Königgräz gevochten.
De krijgshaftige traditie van de Löwenhardts uit Oberhemer is door de Sjoa afgestraft. Van de zeven broers die midden jaren ‘30 nog in Duitsland woonden hebben de Duitsers er zes vermoord. In veel gevallen: met hun gezinnen. Half-bewust heeft dit gegeven mij ertoe aangezet dienst te weigeren. Op een hoger bewustzijnsniveau speelde de vraag waarom ik Nederland zou moeten verdedigen als Nederland zijn Joodse bevolking zo slecht verdedigd had?
De confrontatie met het Joodse familieverleden heeft lang in mijn brein gebroeid voor ze in 2010 tot uiting kwam in een obsessieve speurtocht. Ik beschikte over betrekkelijk veel foto’s en heel weinig geschreven bronnen. Vrijwel alle ooggetuigen waren dood. Maar de gedrevenheid om de lotgevallen van mijn vier families (De Leeuw, Almelo; Ten Brink, Denekamp; Weijl, Oldenzaal; en Löwenhardt, Oberhemer) tussen 1850 en 1950 te documenteren en vast te leggen, liet niet af. Vanaf 2013 publiceer ik de verhalen op mijn eigen website; sinds 2017 wordt deze door de Koninklijke Bibliotheek gearchiveerd. Ze zijn bijna allemaal vermoord maar hun namen zullen genoemd blijven, hun verhalen gelezen.
Ik stam af van Joodse slagers en veehandelaars. Mijn zusje en ik zijn opgegroeid achter de slagerij van onze ouders. Ook onze grootouders hadden slagerijen, in Almelo en Dortmund. Wij wilden graag een hond, maar dat kon volgens onze ouders niet achter een slagerij. We kregen twee cavia’s. Ze stonken en piepten vreselijk. Gelukkig gingen ze snel dood.
De eerste ontdekkingen in mijn speurtocht: prachtige foto’s van de honden van beide grootouderparen! Mijn moeder bleek in Almelo te zijn opgegroeid met de Russische windhonden (Borzoi’s) van grootvader Arnold de Leeuw, mijn vader zwierf als kind door Dortmund-Lindenhorst met hond Waldmann.
Vanaf 1964 studeerde ik in Amsterdam politieke en sociale wetenschappen, vanaf 1968 met als specialisatie Sovjetologie, Ruslandkunde. Ik werd uiteindelijk hoogleraar aan de Universiteit van Glasgow. Maar waarom Ruslandkunde? In de loop der jaren is het bewustzijn gerijpt dat mijn keuze in 1968 een keuze was voor een totalitair stelsel, het Russische, dat me emotioneel koud liet. Eigenlijk had ik genocidestudies of Holocauststudies moeten studeren… maar die waren emotioneel veel meer beladen en bestonden in 1968 trouwens nog niet.
Het gewroet in het familieverleden dreef me langzaam naar het georganiseerde jodendom. Mijn moeder heeft mij uit angst weggehouden van Joodse les en ik heb in 1960 geen bar mitswa gevierd. Dat deed ik tenslotte 56 jaar later in de sjoel te Heemstede. Toen ging het snel: enkele weken later was ik Chatan Beresjit. Ik had kort tevoren een advertentie ontdekt die mijn overgrootvader Herman Weijl 109 jaren eerder in het NIW had geplaatst. Ook al bleek hij daarin enigszins over het paard getild, ik voelde me sterk met hem verbonden.
In het voorjaar van 2011 wandelde ik op de Biënnale van Venetië nietsvermoedend het Poolse paviljoen binnen… en kwam er een uur later als een ander mens weer uit. De Poolse regering had het gehele paviljoen ter beschikking gesteld aan de Israëlisch-Nederlandse kunstenares Yael Bartana (Kfar Yehezkel, 1970). Het getuigde van lef bij de toenmalige Poolse regering, maar ook van lef bij de kunstenares. Zij presenteerde haar ‘multimedia kunstproject’ And Europe will be stunned waarin de Polen de Joden vroegen om alsjeblieft terug te keren. Ik was volkomen onvoorbereid, het is daarvoor en daarna zelden gebeurd: ik stond perplex, ik voelde me diep getroffen, emotioneel getroffen door haar vermetelheid, een beter woord kan ik niet bedenken.
Ik stond toen aan het begin van mijn genealogische zoektocht. Bartana’s kunstzinnige durf heeft me in het verloop daarvan sterk beïnvloed. Het leidde er ondermeer toe dat ik de Amsterdamse kunstenares Marjolein Rothman opdracht gaf een beeltenis te scheppen van Kurt Ikenberg (1941-1944), familielid en generatiegenoot, geboren en opgegroeid in Kamp Westerbork. Van Kurt is geen foto bekend. Marjolein maakte drie fotocollages, twee daarvan gebaseerd op kleuterfoto’s van mijzelf.
Het duurde enkele jaren alvorens ik zelf kunst durfde te maken. In 2018-2019 maakte ik een serie van 21 handgevormde tegels (formaat ‘Friese witjes’) met daarop in kobaltoxide handschriften van 21 familieleden uit de periode 1846 – 1974. Ik heb daartoe van de vier families van mijn grootouders alle handschriften in mijn archief geïnventariseerd, het bleken er 21 te zijn. Uit ieder handschrift koos ik één woord. De naam van het project lag voor de hand: Wie schrijft, die blijft.
De obsessie met familiegeschiedenis was geboren uit de zwijgzaamheid van mijn beschadigde ouders. Ze heeft me veel gebracht. Bovenal kennis van het eigen verleden, maar ook een terugkeer naar het jodendom en een sterk gevoelde band met mijn bloedeigen Joodse voorouders. En… lévende familieleden in de Verenigde Staten, Israël, Zuid-Afrika en Duitsland, een onverwachte bonus. Mijn allermooiste beloning is geweest dat ik levende familieleden die van elkaars bestaan niet wisten, met elkaar in contact heb kunnen brengen.