21 handschriften in kleitabletten
Kunststation Delden, expositieruimte Perron-1.
7 juli – 5 september 2020
Ga hier naar de toegangspagina van deze expositie
Sinds 2010 zoek ik naar familieverhalen. Ik richt me op de gezinnen van mijn vier Joodse grootouders en hun broers en zussen. Dat zijn tegen de 25 gezinnen. De periode: 1850-1950.
Mijn zoektocht is eigenlijk onmogelijk. Ik beschik over vrijwel geen geschreven bronnen. Daar staat tegenover dat ik betrekkelijk veel fotomateriaal heb. Voor zover de afgebeelde personen en plaatsen te identificeren zijn, is dat materiaal nu volledig gedigitaliseerd.
In juni 2018 vroeg ik me af van hoeveel familieleden ik eigenlijk over het handschrift beschik. En ik nam me voor uit ieder handschrift een woord te kiezen en dat op een tegel te reproduceren. Het bleken 21 handschriften te zijn, die van mijn ouders niet meegeteld.
Wie schrijft, die blijft. Een gedigitaliseerde brief kun je niet vasthouden, een tegel wel (en laten vallen). In een tegel is iets tastbaar gemaakt van iemand die er al lang niet meer is. Het woord op de tegel representeert een persoonlijkheid. Het verhaal ‘achter’ iedere tegel staat in het bij dit project behorende boek.
Mijn project is gerealiseerd in het atelier van Lies van Huet in de Blokhuispoort te Leeuwarden. Ik heb me ‘vastgehouden’ aan de productietechniek van de Harlinger Aardewerk- en Tegelfabriek (sinds 1598) voor ‘Friese witjes’: wit geglazuurde tegels van 130 x 130 x 9 millimeter met beschildering in cobaltoxyde volgens het majolica procédé. Alle 21 tegels zijn handgevormd, biscuit gebakken, geglazuurd, met de hand beschilderd en daarna aardewerk-gebakken. Hier volgen drie voorbeelden.
Technische gegevens:
Klei: Goerg & Schneider 254 wit, 25% chamotte, 0-0,2mm.
Glazuur: glans zirkoonwit (AW06), gespoten of (enkele) overgoten
Woorden: documenten gescand; een woord uitvergroot en uitgesneden; afgedrukt op laserprinter; overgetrokken op Bringmann Folia transparantpapier 80g/m2; lijnen doorgeprikt zodat een ‘spons’ ontstaat; patroon overgebracht op droge glazuur met een tampon gevuld met houtskoolgruis.
Salomon – Salomon Löwenhard, 20 november 1846
Salomon Löwenhard (1792-1864) kreeg met zijn vrouw Prinz Moses (alias Mina Sternberg, 1806-1897) drie zonen: Levi (1840) van wie ik afstam, Moses (1841) en Joseph (1843). Het gezin woonde in Oberhemer in het Sauerland. Salomon was één van de tien Joodse gezinshoofden die het dorp telde.
De enige handgeschreven tekst die bewaard is gebleven, is zijn handtekening in de Akte van Naamsaanneming die de Joodse gezinshoofden op 20 november 1846 moesten ondertekenen. Van de tien gezinshoofden waren er drie analfabeet, zij tekenden met drie cirkeltjes.
Salomon kon schrijven. Maar hij deed dat niet alle dagen van de week. Op 5 augustus 1843, een zaterdag, deed hij bij de gemeente aangifte van de geboorte, acht dagen eerder, van zijn derde zoon, Joseph. In de geboorteakte meldde de gemeenteambtenaar dat Salomon deze niet kon ondertekenen “weil er Schabat habe”, omdat het sabbat was.
Bielaja – Arnold de Leeuw, 16 juni 1921
Mijn zusje en ik wilden graag een hond. Wij zeurden onze ouders aan het hoofd. Zij hadden een slagerij, zoals ook hún ouders die hadden gehad. Een hond? Nee, dat kon niet vanwege de slagerij. Als pleister op de wonde kregen mijn zusje en ik ieder een cavia. Samen zaten ze in een hok en ze piepten verschrikkelijk. Gelukkig gingen ze na een tijdje dood.
Mijn verbazing was groot toen ik vele decennia later deze foto eens goed bekeek. Van de vader van mijn moeder (hier als klein meisje bij grote hond) heb ik vrijwel geen geschreven tekst. De enige woorden in zijn handschrift – ik neem maar aan dat hij ze eigenhandig op de foto heeft geschreven – zijn deze over zijn eigen Russische windhond (Borzoi), Slobian-Bielaja. Op internet vond ik in The Borzoi Files zijn stamboom. Later vond ik ook een foto van de hond van mijn andere grootvader. Voor de grootouders was de slagerij geen excuus geweest.
bidden – Hennie ten Brink-Salomons, 24 november 1942
‘Dus jullie moeten maar goed voor ons bidden dan zal alles wel weer terecht komen.’
Hennie Salomons (Schüttorf, 1911) trouwde in 1935 in Denekamp met Julius ten Brink. Zij lieten een groot pand bouwen en dreven daar hun winkel met zuivelproducten en vleeswaren. Het echtpaar kreeg twee dochters, Hannie (1936) en Lida (1940). Julius werd in september 1941 opgepakt. Rond de eerste verjaardag van Lida kreeg Hennie bericht dat hij in Mauthausen was ‘overleden’.
Een jaar later werd de resterende Joodse gemeenschap van Denekamp bijeengedreven en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Op 24 november 1942 schreef Hennie in een schuddende veewagon deze woorden op een briefkaart aan haar buren Tonie en Bernhard Oude Elferink. Ze schreef met potlood en gooide de kaart uit de trein.
De kaart kwam in Denekamp aan – maar alles is niet terecht gekomen.
John Löwenhardt
2019